De Schepping

Klik hier... Maar van het begin der schepping heeft Hij hen als man en vrouw gemaakt. Marcus 10:6
Gebruikersavatar
Lanzer
Lanzer
Berichten: 7718
Lid geworden op: zo 18 aug 2019, 19:56

De Schepping

Bericht door Lanzer »


De schepping.

In het begin schiep God de hemel en de aarde. De aarde was woest en leeg; duisternis lag
over de diepte, en de geest van God zweefde over de wateren.
Toen zei God: ‘Er moet licht zijn!’ En er was licht. En God zag dat het licht goed was.
God scheidde het licht van de duisternis; het licht noemde God dag, en de duisternis noemde
Hij nacht. Het werd avond en het werd ochtend; dat was de eerste dag.

En God zei: ‘Er moet een uitspansel zijn tussen de wateren, een afscheiding tussen het ene
water en het andere.’ En God maakte het uitspansel; Hij scheidde het water onder het
uitspansel van het water erboven. Zo gebeurde het. Het uitspansel noemde God hemel.
Het werd avond en het werd ochtend; dat was de tweede dag.

En God zei: ‘Het water onder de hemel moet naar één plaats samenvloeien, zodat het droge
zichtbaar wordt.’ Zo gebeurde het. Het droge noemde God land, en het samengevloeide water
noemde Hij zee. En God zag dat het goed was. En God zei: ‘Het land moet zich tooien met
jong groen gras, zaadvormend gewas en vruchtbomen die ieder naar zijn soort hun vruchten
dragen, met zaad erin.’ Zo gebeurde het. En uit het land schoot jong groen op, gras, zaadvormend
gewas, in allerlei soorten, en bomen die ieder naar zijn soort hun vruchten droegen, met zaad erin.
En God zag dat het goed was. Het werd avond en het werd ochtend; dat was de derde dag.

En God zei: ‘Er moeten lichten zijn aan het hemelgewelf, die de dag van de nacht zullen scheiden;
zij moeten als tekens dienen, voor zowel de feesten als voor de dagen en de jaren, en als lampen
aan het hemelgewelf om de aarde te verlichten.’ Zo gebeurde het. God maakte de twee grote lampen,
de grootste om over de dag te heersen, de kleinste om te heersen over de nacht, en Hij maakte ook
de sterren. God gaf ze een plaats aan het hemelgewelf om de aarde te verlichten, om te heersen over
de dag en over de nacht, en om het licht van de duisternis te scheiden. En God zag dat het goed was.
Het werd avond en het werd ochtend; dat was de vierde dag.

En God zei: ‘Het water moet wemelen van dieren en boven het land moeten de vogels vliegen langs het
hemelgewelf.’ Toen schiep God de grote zeemonsters en al de krioelende dieren, waar het water van
wemelt, soort na soort, en al de gevleugelde dieren, soort na soort. En God zag dat het goed was. God
zegende ze en Hij sprak: ‘Wees vruchtbaar en word talrijk; bevolk het water van de zee, en laat de
vogels talrijk worden op het land.’ Het werd avond en het werd ochtend; dat was de vijfde dag.

En God zei: ‘Het land moet levende wezens voortbrengen van allerlei soort: tamme dieren, kruipende
dieren en wilde beesten van allerlei soort.’ Zo gebeurde het. God maakte de wilde beesten op het land,
soort na soort, de tamme dieren, soort na soort, en alles wat over de grond kruipt, soort na soort.
En God zag dat het goed was.

En God zei: ‘Nu gaan Wij de mens maken, als beeld van Ons, op Ons gelijkend; hij zal heersen over de
vissen van de zee, over de vogels van de lucht, over de tamme dieren, over alle wilde beesten en over
al het gedierte dat over de grond kruipt.’ En God schiep de mens als zijn beeld; als het beeld van God
schiep Hij hem; mannelijk en vrouwelijk schiep Hij hen.
God zegende hen, en God sprak tot hen:
‘Wees vruchtbaar en word talrijk; bevolk de aarde en onderwerp haar; heers over de vissen van de zee,
over de vogels van de lucht, en over al het gedierte dat over de grond kruipt.’
En God zei: ‘Hierbij geef Ik alle zaadvormende gewassen op de hele aardbodem aan jullie, en alle bomen
met zaaddragende vruchten; zij zullen jullie tot voedsel dienen. Maar aan alle wilde beesten, aan alle
vogels van de lucht en aan alles wat over de grond kruipt, aan alles wat dierlijk leven heeft, geef Ik al het
groene gewas als voedsel.’ Zo gebeurde het. 31 God bekeek alles wat Hij gemaakt had, en Hij zag dat het
heel goed was. Het werd avond en het werd ochtend; dat was de zesde dag.

Zo werden de hemel en de aarde voltooid, en alles waarmee ze toegerust zijn. Op de zevende dag bracht God
het werk dat Hij verricht had tot voltooiing. Hij rustte op de zevende dag van al zijn werk dat Hij verricht had.
God zegende de zevende dag en maakte hem heilig, want op die dag rustte God van al het werk dat Hij
scheppend tot stand had gebracht.

Dit is de geschiedenis van het ontstaan van de hemel en de aarde, zoals ze geschapen zijn.

De tuin van Eden
Toen de HEER God aarde en hemel maakte, waren er op aarde nog geen wilde planten en groeide er geen enkel
eldgewas, want de HEER God had nog geen regen op de aarde laten vallen en er was nog geen mens om de grond
te bebouwen, om het water uit de aarde omhoog te halen en de aardbodem te bevloeien. Toen boetseerde de HEER
God de mens uit stof dat Hij van de aarde nam, en Hij blies hem de levensadem in de neus: zo werd de mens
een levend wezen. Daarna legde de HEER God een tuin aan in Eden, ergens in het oosten, en daarin plaatste Hij
de mens die Hij geboetseerd had. De HEER God liet uit de grond allerlei bomen opschieten, aanlokkelijk om te zien
en heerlijk om van te eten. Midden in de tuin stonden de boom van het leven en de boom van de kennis
van goed en kwaad.

In Eden ontspringt de rivier die water geeft aan de tuin; zij splitst zich in vier armen. De naam van de eerste is Pison,
deze stroomt om heel Chawila heen, waar goud is. Het goud van dat land is voortreffelijk; en ook balsemhars en
edelstenen worden er gevonden. De tweede heet Gichon, deze stroomt om heel Kus heen. De derde heet Chiddekel;
deze loopt in het oosten van Assur. De vierde is de Eufraat.

Toen bracht de HEER God de mens in de tuin van Eden, om die te bewerken en te beheren. En de HEER God gaf
de mens dit gebod: ‘Je mag van alle bomen in de tuin overvloedig eten, maar van de boom van de kennis van goed
en kwaad mag je niet eten, want op de dag dat je daarvan eet, zul je sterven.’
De HEER God sprak: ‘Het is niet goed dat de mens alleen blijft. Ik ga een hulp voor hem maken die bij hem past.’
Toen boetseerde de HEER God uit de aarde alle dieren op het land en alle vogels van de lucht, en bracht die bij de
mens, om te zien hoe hij ze zou noemen: zoals de mens ze zou noemen, zo zouden ze heten. De mens gaf dus
namen aan alle tamme dieren en aan alle vogels van de lucht, en aan al de wilde beesten; maar een hulp die bij
hem paste vond de mens niet. Toen liet de HEER God de mens in een diepe slaap vallen; en terwijl hij sliep, nam
Hij één van zijn ribben weg en zette er vlees voor in de plaats. En de HEER God vormde de rib die Hij uit de mens
had weggenomen tot een vrouw, en bracht haar naar de mens. Toen zei de mens:
‘Eindelijk, dit is been van mijn gebeente en vlees van mijn vlees! Mannin zal zij heten,want uit een man is zij genomen.’
Daarom zal een mens zijn vader en zijn moeder verlaten en zich hechten aan zijn vrouw, en die twee zullen één zijn.
Ze waren beiden naakt, de mens en zijn vrouw, maar ze voelden geen schaamte voor elkaar.

Willibrordvertaling 1995
Uw woord is de waarheid (Joh, 17:17)
Plaats reactie