95 STELLINGEN
Informatietheorie (76-83)
Informatietheorie (76-83)
Stellingen
De sterkste onderbouwing in de wetenschap is altijd dan aanwezig, wanneer men natuurwetten zodanig kan toepassen, dat zij een proces of gebeurtenis uitsluiten.
Natuurwetten over informatie en hun conclusies(1)
In alle organismen vinden wij een werkelijk onvoorstelbare hoeveelheid aan informatie. Ook het gedachtensysteem evolutie kan slechts functioneren, als er in de materie een mogelijkheid aanwezig is geweest, dat door toevallige processen informatie kan laten ontstaan. Deze informatie is absoluut noodzakelijk, omdat alle bouwplannen van individuen en alle complexe processen in de cellen (bijvoorbeeld proteïnesynthese) informatiegestuurd verlopen.
De volgende acht stellingen beargumenteren de natuurwetten van de informatie. Deze natuurwetten werden uit waarnemingen afgeleid. Zij sluiten uit dat informatie, en daarom ook de biologische informatie, uit materie en energie zonder de tussenkomst van een intelligente Schepper kan zijn ontstaan. Voor de herkomst van de biologische informatie is een Schepper met wil en bewustzijn vereist.
Wat is een natuurwet?
Van natuurwetten spreekt men wanneer de algemene geldigheid van wetmatigheden, die onze zichtbare wereld betreffen, op reproduceerbare wijze steeds weer bevestigd wordt. Wat betreft hun zeggingskracht genieten zij in de wetenschap het grootst mogelijke vertrouwen.
Natuurwetten...
- …kennen geen uitzondering.
- …zijn in de tijd onveranderlijk.
- …bestaan onafhankelijk van hun ontdekking en formulering door mensen.
- …kunnen steeds succesvol op onbekende situaties worden toegepast.
- …beantwoorden de vraag of een theoretisch concept al dan niet mogelijk is. (Dit is een heel belangrijke toepassing van natuurwetten)
Gewoonlijk verstaan we onder natuurwetten de natuurkundige en de chemische wetten. Tot onze wereld behoren echter ook niet-materiële grootheden zoals bijvoorbeeld informatie, wil en bewustzijn. Wie meent, dat onze wereld alleen met materiële grootheden is te beschrijven, beperkt zijn waarneming.
Met behulp van het hier gepresenteerde concept wordt eerst gepoogd natuurwetten te formuleren die ook geldig zijn voor niet-materiële grootheden. Omdat zij aan dezelfde strenge criteria als de natuurwetten voor materiële grootheden onderworpen zijn, zijn hun conclusies even belangrijk.
Wat is informatie?
Van de Amerikaanse wiskundige Norbert Wiener stamt de veelgeciteerde zin: „Informatie is informatie, niet materie of energie.“ Hiermee heeft hij iets heel belangrijks onderkent: informatie is geen materiële grootheid.
Laten we ons een zandvlakte aan het strand voorstellen. Met de vinger schrijf ik enige zinnen in het zand. De inhoud van de informatie is begrijpelijk. Dan wis ik die informatie, doordat ik het zand glad strijk. Vervolgens schrijf ik andere zinnen in het zand. Ik gebruik daarbij dezelfde materie om de informatie weer te geven als zojuist. Door het wissen en opnieuw beschrijven is de massa van het zand geen moment veranderd, hoewel ondertussen verschillende informatie werd gevormd. De informatie zelf is dus massaloos. Dezelfde bespiegeling zouden wij ook met behulp van het opslagmedium van een computer kunnen houden.
We stellen daarom vast: Informatie is geen eigenschap van materie.
Norbert Wiener heeft ons gezegd wat informatie niet is. Nu willen we echter weten, wat informatie wel is. Omdat informatie een niet-materiële grootheid is, kan haar ontstaan vanuit materiële processen niet verklaard worden. Welke verklaring is er voor, dat er informatie is? Wat zet ons ertoe aan, een brief, een kaart, een gelukwens, een dagboek of een notitie te schrijven? Het belangrijkste vereiste daarvoor is onze eigen wil of die van onze opdrachtgever. Informatie berust altijd op de wil van een zender, die de informatie geeft. Zij is geen constante; doelbewust kan zij toenemen en door storende invloeden kan zij veranderd of vernietigd worden.
Wij stellen vast: Informatie ontstaat alleen door de wil (doelbewust).
Definitie van informatie zoals bij natuurwetten
Om de natuurwetten van de informatie te kunnen beschrijven, heeft men een geschikte en precieze definitie nodig, om eenduidig te kunnen beslissen, of een onbekend systeem onder de definitie valt of niet.
De volgende definitie geeft ons een zekere indeling: Van informatie is sprake, als in een waarneembaar systeem alle volgende vijf hiërarchische niveaus voorkomen: statistiek, syntaxis, semantiek, pragmatiek, apobetiek.
Statistiek (tekens): Er moeten tekens beschikbaar zijn voor concrete weergave (bijvoorbeeld letters, magnetisering op een harde schijf, DNA-basenparen, natuurtonenreeks), die statistisch verwerkt kunnen worden. Met welke letters (bijvoorbeeld a, b, c [...] z of G, C, A en T) wordt gewerkt? Met welke frequentie komen bepaalde letters en woorden voor? De wiskundige en grondlegger van de informatietheorie Claude Elwood Shannon heeft een concept ontwikkeld, dat slechts dit onderste niveau bevat.(2), (3)
Syntaxis (code): De tekens worden volgens bepaalde syntactische regels van grammatica samengesteld. Op dit tweede niveau gaat het slechts om de tekensystemen zelf (code) en om de regels voor de aaneenschakeling van tekens en tekenreeksen (grammatica, woordenschat), waarbij dit onafhankelijk van een of andere betekenis gebeurt.
Semantiek (betekenis): Tekenreeksen en syntactische regels vormen de noodzakelijke vereiste om informatie weer te geven. Het belangrijkste van door te geven informatie is de semantiek, de daarin opgeslagen boodschap, de uitspraak, de bedoeling, de betekenis. Zo staat bijvoorbeeld „GGA“ in het codesysteem van levende cellen plaatsvervangend voor een Glycine-molecuul.
Pragmatiek (wil): Informatie roept op tot handelen. Hierbij speelt het bij onze beschouwing geen rol, of de informatieontvanger volgens de bedoeling van de informatiezender handelt, tegenovergesteld reageert of er helemaal niet op ingaat. Elke doorgifte van informatie gebeurt met de bedoeling van de zender, bij de ontvanger een bepaalde handeling te veroorzaken.
Apobetiek (doel): Het laatste en hoogste niveau van de informatie is de apobetiek (doelaspect, resultaataspect). Het apobetiekaspect van de informatie is het belangrijkste, omdat het naar het doel van de zender vraagt. Het geldt voor elke soort informatie, dat de zender daarmee een doel heeft.
Vier natuurwetten aangaande informatie (NWI)
NWI-1: Een materiële grootheid kan geen niet-materiële grootheid doen ontstaan
Het is onze algemene ervaring, dat een appelboom appels, een perenboom peren en een distel distelzaden voortbrengt. Evenzo brengen paarden paardeveulens, koeien koekalveren en vrouwen mensenkinderen ter wereld. Op gelijke wijze concluderen wij, dat een materiële grootheid nooit iets niet-materieels doet ontstaan. (In plaats van immaterieel gebruiken wij doorgaans de schrijfwijze „niet-materieel”, om de tegenstelling tot materieel nog duidelijker te belichten.)
NWI-2: Informatie is een niet-materiële fundamentele grootheid
Onze werkelijkheid, waarin wij leven, laat zich in twee fundamenteel te onderscheiden gebieden indelen, namelijk in de materiële en niet-materiële wereld. De materie beschikt over massa, en dit is in een zwaartekrachtsveld weegbaar. In tegenstelling daarmee zijn alle niet-materiële grootheden (bijvoorbeeld informatie, bewustzijn, intelligentie, wil) massaloos. Vergeet echter niet, dat voor opslag en doorgifte van informatie materie en energie noodzakelijk zijn.
NWI-3: In statistische processen kan geen informatie ontstaan
Statistische processen zijn zuiver natuurkundige of chemische processen, die zonder invloed van een sturende intelligentie verlopen. In zulke processen kan per definitie geen informatie ontstaan.
NWI-4: Informatie kan uitsluitend door een intelligente bron ontstaan
In tegenstelling tot een mechanische bron beschikt een intelligente bron over bewustzijn. Hij is uitgerust met een eigen wil, is creatief, denkt zelfstandig en werkt doelgericht.
Uit de algemene natuurwet NWI-4 laten zich meerdere afzonderlijke natuurwetten afleiden:
- NWI-4a: Elke code berust op een wederzijdse verbintenis tussen bron en ontvanger.
- NWI-4b: Er bestaat geen nieuwe informatie zonder een intelligente bron.
- NWI-4c: Elke reeks van informatieoverdracht kan worden herleid tot een intelligente bron.
- NWI-4d: De toewijzing van betekenis aan een reeks symbolen is een geestelijk proces, welke intelligentie vereist.
Drie opmerkingen van fundamentele betekenis
- O1: Technische en biologische machines kunnen informatie opslaan, doorgeven, decoderen en vertalen, zonder de code zelf te begrijpen. Deze vallen onder NWI-4.
- O2: Informatie is een niet-materiële basis voor alle technologische en voor alle biologische systemen.
- O3: Opslag van informatie heeft een materieel medium nodig.
Hierna worden met behulp van deze natuurwetten van de informatie (NWI) acht verstrekkende conclusies getrokken.
Acht verstrekkende conclusies
De natuurwetten NWI-1 tot NWI-4 hebben wij door ervaring verkregen. Nu kunnen wij hen doelgericht en effectief toepassen. Daarbij komen wij tot acht verstrekkende conclusies, die onze fundamentele vragen beantwoorden.
Omdat deze vragen uitstijgen boven de grenzen, van wat wij wetenschappelijk kunnen doen en denken, hebben wij een hogere informatiebron nodig, voor de vereiste grensoverschrijding. Deze hogere informatiebron is de Bijbel. Wij noemen de kort geformuleerde conclusie, daarna onderbouwen wij deze door toepassing van de natuurwetten over informatie en tenslotte geven wij een Bijbelse aanwijzing, die de conclusie bevestigt of daarboven uitgaat.
(1) Werner Gitt, Am Anfang war die Information, 3. überarbeitete und erweiterte Auflage 2002, Hänssler Verlag, Holzgerlingen.
(2) Voetnoot (1), S. 294 – 311.
(3) Claude E. Shannon, A mathematical theory of communication, Bell System Technical Journal 27, Juli und Oktober 1948, p. 379 – 423 und 623 – 656.
Bron
Stellingen
De sterkste onderbouwing in de wetenschap is altijd dan aanwezig, wanneer men natuurwetten zodanig kan toepassen, dat zij een proces of gebeurtenis uitsluiten.
Natuurwetten over informatie en hun conclusies(1)
In alle organismen vinden wij een werkelijk onvoorstelbare hoeveelheid aan informatie. Ook het gedachtensysteem evolutie kan slechts functioneren, als er in de materie een mogelijkheid aanwezig is geweest, dat door toevallige processen informatie kan laten ontstaan. Deze informatie is absoluut noodzakelijk, omdat alle bouwplannen van individuen en alle complexe processen in de cellen (bijvoorbeeld proteïnesynthese) informatiegestuurd verlopen.
De volgende acht stellingen beargumenteren de natuurwetten van de informatie. Deze natuurwetten werden uit waarnemingen afgeleid. Zij sluiten uit dat informatie, en daarom ook de biologische informatie, uit materie en energie zonder de tussenkomst van een intelligente Schepper kan zijn ontstaan. Voor de herkomst van de biologische informatie is een Schepper met wil en bewustzijn vereist.
Wat is een natuurwet?
Van natuurwetten spreekt men wanneer de algemene geldigheid van wetmatigheden, die onze zichtbare wereld betreffen, op reproduceerbare wijze steeds weer bevestigd wordt. Wat betreft hun zeggingskracht genieten zij in de wetenschap het grootst mogelijke vertrouwen.
Natuurwetten...
- …kennen geen uitzondering.
- …zijn in de tijd onveranderlijk.
- …bestaan onafhankelijk van hun ontdekking en formulering door mensen.
- …kunnen steeds succesvol op onbekende situaties worden toegepast.
- …beantwoorden de vraag of een theoretisch concept al dan niet mogelijk is. (Dit is een heel belangrijke toepassing van natuurwetten)
Gewoonlijk verstaan we onder natuurwetten de natuurkundige en de chemische wetten. Tot onze wereld behoren echter ook niet-materiële grootheden zoals bijvoorbeeld informatie, wil en bewustzijn. Wie meent, dat onze wereld alleen met materiële grootheden is te beschrijven, beperkt zijn waarneming.
Met behulp van het hier gepresenteerde concept wordt eerst gepoogd natuurwetten te formuleren die ook geldig zijn voor niet-materiële grootheden. Omdat zij aan dezelfde strenge criteria als de natuurwetten voor materiële grootheden onderworpen zijn, zijn hun conclusies even belangrijk.
Wat is informatie?
Van de Amerikaanse wiskundige Norbert Wiener stamt de veelgeciteerde zin: „Informatie is informatie, niet materie of energie.“ Hiermee heeft hij iets heel belangrijks onderkent: informatie is geen materiële grootheid.
Laten we ons een zandvlakte aan het strand voorstellen. Met de vinger schrijf ik enige zinnen in het zand. De inhoud van de informatie is begrijpelijk. Dan wis ik die informatie, doordat ik het zand glad strijk. Vervolgens schrijf ik andere zinnen in het zand. Ik gebruik daarbij dezelfde materie om de informatie weer te geven als zojuist. Door het wissen en opnieuw beschrijven is de massa van het zand geen moment veranderd, hoewel ondertussen verschillende informatie werd gevormd. De informatie zelf is dus massaloos. Dezelfde bespiegeling zouden wij ook met behulp van het opslagmedium van een computer kunnen houden.
We stellen daarom vast: Informatie is geen eigenschap van materie.
Norbert Wiener heeft ons gezegd wat informatie niet is. Nu willen we echter weten, wat informatie wel is. Omdat informatie een niet-materiële grootheid is, kan haar ontstaan vanuit materiële processen niet verklaard worden. Welke verklaring is er voor, dat er informatie is? Wat zet ons ertoe aan, een brief, een kaart, een gelukwens, een dagboek of een notitie te schrijven? Het belangrijkste vereiste daarvoor is onze eigen wil of die van onze opdrachtgever. Informatie berust altijd op de wil van een zender, die de informatie geeft. Zij is geen constante; doelbewust kan zij toenemen en door storende invloeden kan zij veranderd of vernietigd worden.
Wij stellen vast: Informatie ontstaat alleen door de wil (doelbewust).
Definitie van informatie zoals bij natuurwetten
Om de natuurwetten van de informatie te kunnen beschrijven, heeft men een geschikte en precieze definitie nodig, om eenduidig te kunnen beslissen, of een onbekend systeem onder de definitie valt of niet.
De volgende definitie geeft ons een zekere indeling: Van informatie is sprake, als in een waarneembaar systeem alle volgende vijf hiërarchische niveaus voorkomen: statistiek, syntaxis, semantiek, pragmatiek, apobetiek.
Statistiek (tekens): Er moeten tekens beschikbaar zijn voor concrete weergave (bijvoorbeeld letters, magnetisering op een harde schijf, DNA-basenparen, natuurtonenreeks), die statistisch verwerkt kunnen worden. Met welke letters (bijvoorbeeld a, b, c [...] z of G, C, A en T) wordt gewerkt? Met welke frequentie komen bepaalde letters en woorden voor? De wiskundige en grondlegger van de informatietheorie Claude Elwood Shannon heeft een concept ontwikkeld, dat slechts dit onderste niveau bevat.(2), (3)
Syntaxis (code): De tekens worden volgens bepaalde syntactische regels van grammatica samengesteld. Op dit tweede niveau gaat het slechts om de tekensystemen zelf (code) en om de regels voor de aaneenschakeling van tekens en tekenreeksen (grammatica, woordenschat), waarbij dit onafhankelijk van een of andere betekenis gebeurt.
Semantiek (betekenis): Tekenreeksen en syntactische regels vormen de noodzakelijke vereiste om informatie weer te geven. Het belangrijkste van door te geven informatie is de semantiek, de daarin opgeslagen boodschap, de uitspraak, de bedoeling, de betekenis. Zo staat bijvoorbeeld „GGA“ in het codesysteem van levende cellen plaatsvervangend voor een Glycine-molecuul.
Pragmatiek (wil): Informatie roept op tot handelen. Hierbij speelt het bij onze beschouwing geen rol, of de informatieontvanger volgens de bedoeling van de informatiezender handelt, tegenovergesteld reageert of er helemaal niet op ingaat. Elke doorgifte van informatie gebeurt met de bedoeling van de zender, bij de ontvanger een bepaalde handeling te veroorzaken.
Apobetiek (doel): Het laatste en hoogste niveau van de informatie is de apobetiek (doelaspect, resultaataspect). Het apobetiekaspect van de informatie is het belangrijkste, omdat het naar het doel van de zender vraagt. Het geldt voor elke soort informatie, dat de zender daarmee een doel heeft.
Vier natuurwetten aangaande informatie (NWI)
NWI-1: Een materiële grootheid kan geen niet-materiële grootheid doen ontstaan
Het is onze algemene ervaring, dat een appelboom appels, een perenboom peren en een distel distelzaden voortbrengt. Evenzo brengen paarden paardeveulens, koeien koekalveren en vrouwen mensenkinderen ter wereld. Op gelijke wijze concluderen wij, dat een materiële grootheid nooit iets niet-materieels doet ontstaan. (In plaats van immaterieel gebruiken wij doorgaans de schrijfwijze „niet-materieel”, om de tegenstelling tot materieel nog duidelijker te belichten.)
NWI-2: Informatie is een niet-materiële fundamentele grootheid
Onze werkelijkheid, waarin wij leven, laat zich in twee fundamenteel te onderscheiden gebieden indelen, namelijk in de materiële en niet-materiële wereld. De materie beschikt over massa, en dit is in een zwaartekrachtsveld weegbaar. In tegenstelling daarmee zijn alle niet-materiële grootheden (bijvoorbeeld informatie, bewustzijn, intelligentie, wil) massaloos. Vergeet echter niet, dat voor opslag en doorgifte van informatie materie en energie noodzakelijk zijn.
NWI-3: In statistische processen kan geen informatie ontstaan
Statistische processen zijn zuiver natuurkundige of chemische processen, die zonder invloed van een sturende intelligentie verlopen. In zulke processen kan per definitie geen informatie ontstaan.
NWI-4: Informatie kan uitsluitend door een intelligente bron ontstaan
In tegenstelling tot een mechanische bron beschikt een intelligente bron over bewustzijn. Hij is uitgerust met een eigen wil, is creatief, denkt zelfstandig en werkt doelgericht.
Uit de algemene natuurwet NWI-4 laten zich meerdere afzonderlijke natuurwetten afleiden:
- NWI-4a: Elke code berust op een wederzijdse verbintenis tussen bron en ontvanger.
- NWI-4b: Er bestaat geen nieuwe informatie zonder een intelligente bron.
- NWI-4c: Elke reeks van informatieoverdracht kan worden herleid tot een intelligente bron.
- NWI-4d: De toewijzing van betekenis aan een reeks symbolen is een geestelijk proces, welke intelligentie vereist.
Drie opmerkingen van fundamentele betekenis
- O1: Technische en biologische machines kunnen informatie opslaan, doorgeven, decoderen en vertalen, zonder de code zelf te begrijpen. Deze vallen onder NWI-4.
- O2: Informatie is een niet-materiële basis voor alle technologische en voor alle biologische systemen.
- O3: Opslag van informatie heeft een materieel medium nodig.
Hierna worden met behulp van deze natuurwetten van de informatie (NWI) acht verstrekkende conclusies getrokken.
Acht verstrekkende conclusies
De natuurwetten NWI-1 tot NWI-4 hebben wij door ervaring verkregen. Nu kunnen wij hen doelgericht en effectief toepassen. Daarbij komen wij tot acht verstrekkende conclusies, die onze fundamentele vragen beantwoorden.
Omdat deze vragen uitstijgen boven de grenzen, van wat wij wetenschappelijk kunnen doen en denken, hebben wij een hogere informatiebron nodig, voor de vereiste grensoverschrijding. Deze hogere informatiebron is de Bijbel. Wij noemen de kort geformuleerde conclusie, daarna onderbouwen wij deze door toepassing van de natuurwetten over informatie en tenslotte geven wij een Bijbelse aanwijzing, die de conclusie bevestigt of daarboven uitgaat.
(1) Werner Gitt, Am Anfang war die Information, 3. überarbeitete und erweiterte Auflage 2002, Hänssler Verlag, Holzgerlingen.
(2) Voetnoot (1), S. 294 – 311.
(3) Claude E. Shannon, A mathematical theory of communication, Bell System Technical Journal 27, Juli und Oktober 1948, p. 379 – 423 und 623 – 656.
Bron
Uw woord is de waarheid (Joh, 17:17)
76 - Intelligente informatie
76 - Intelligente informatie.
Omdat wij in alle levensvormen een code (DNA- of RNA-molecuul) en de andere informatie gebieden aantreffen, bevinden wij ons ondubbelzinnig binnen het definitiebereik van informatie. Daaruit kunnen wij concluderen dat er een intelligente Auteur/Bron van deze informatie moet bestaan.
(Toepassing van NWI-4)
Onderbouwing
Omdat er geen, door waarneming en experiment bewijsbaar proces in de materiële wereld bestaat, waarbij vanzelf informatie is ontstaan, geldt dit ook voor alle informatie, die wij in de levende natuur vinden. Aldus vereist NWI-4 ook hier een intelligente Auteur, die de programma’s oorspronkelijk heeft geschreven.
Bijbelse aanwijzing:
„In den beginne schiep God de hemel en de aarde [...] En God zeide: Dat de aarde jong groen voortbrenge, zaadgevend gewas, vruchtbomen, die naar hun aard vruchten dragen [...] En God zeide: Dat de wateren wemelen van organismen, en dat het gevogelte over de aarde vliege langs het uitspansel des hemels. Toen schiep God de grote zeedieren en alle krioelende organismen, [...] naar hun aard, en allerlei gevleugeld gevogelte naar zijn aard [...] En God zeide: Dat de aarde voortbrenge organismen naar hun aard, vee en kruipend gedierte en wild gedierte naar hun aard“.(4)
Het woord „zeide” is hier vetgedrukt om te verduidelijken, hoe God als informatiebron door zijn woord het aardse leven geschapen heeft.
(4) De Bijbel, Genesis 1:1-25.
Bron
Omdat wij in alle levensvormen een code (DNA- of RNA-molecuul) en de andere informatie gebieden aantreffen, bevinden wij ons ondubbelzinnig binnen het definitiebereik van informatie. Daaruit kunnen wij concluderen dat er een intelligente Auteur/Bron van deze informatie moet bestaan.
(Toepassing van NWI-4)
Onderbouwing
Omdat er geen, door waarneming en experiment bewijsbaar proces in de materiële wereld bestaat, waarbij vanzelf informatie is ontstaan, geldt dit ook voor alle informatie, die wij in de levende natuur vinden. Aldus vereist NWI-4 ook hier een intelligente Auteur, die de programma’s oorspronkelijk heeft geschreven.
Bijbelse aanwijzing:
„In den beginne schiep God de hemel en de aarde [...] En God zeide: Dat de aarde jong groen voortbrenge, zaadgevend gewas, vruchtbomen, die naar hun aard vruchten dragen [...] En God zeide: Dat de wateren wemelen van organismen, en dat het gevogelte over de aarde vliege langs het uitspansel des hemels. Toen schiep God de grote zeedieren en alle krioelende organismen, [...] naar hun aard, en allerlei gevleugeld gevogelte naar zijn aard [...] En God zeide: Dat de aarde voortbrenge organismen naar hun aard, vee en kruipend gedierte en wild gedierte naar hun aard“.(4)
Het woord „zeide” is hier vetgedrukt om te verduidelijken, hoe God als informatiebron door zijn woord het aardse leven geschapen heeft.
(4) De Bijbel, Genesis 1:1-25.
Bron
Uw woord is de waarheid (Joh, 17:17)
77 - Alwetende Bron
77 - Alwetende Bron.
Het concept, volgens welke de DNA-moleculen gecodeerd zijn, overtreft alle moderne menselijke informatietechnologieën in hoge mate. De Bron, die de ons bekende één- en meercellige organismen en ook gehele ecologische systemen heeft geschapen, moet zo intelligent geweest zijn en over zoveel informatie hebben beschikt, dat wij Hem vanuit ons gezichtspunt oneindig intelligent en alwetend kunnen noemen.
(Toepassing van NWI-1, NWI-2 en NWI-4b)
Onderbouwing
Volgens NWI-4 staat aan het begin van elke informatieoverdrachtketen een intelligente auteur. Past men deze wet consequent toe op de biologische informatie, dan is ook hiervoor een intelligente auteur vereist. In de DNA-moleculen vinden wij de allerhoogste ons bekende informatiedichtheid.(5)
Vanwege NWI-1 worden alle denkbare, in de materie verlopende processen als informatiebron principieel uitgesloten. De mens, die weliswaar informatie kan aanmaken, wordt eveneens als bron van de biologische informatie uitgesloten. Aldus blijft slechts één Bron over, die buiten de ons bekende wereld heeft gehandeld.
Na een lezing aan een universiteit vroeg een studente: „Wie heeft God ingelicht, dat Hij in staat was de DNA -moleculen te programmeren?“
Twee verklaringen zijn mogelijk
Verklaring a) Laten wij ons voorstellen, dat deze God weliswaar aanzienlijk intelligenter dan wij zou zijn, maar toch begrensd. Laten we verder aannemen, dat Hij zoveel intelligentie (of informatie) tot zijn beschikking zou hebben, dat Hij in staat zou zijn, alle biologische systemen te programmeren. Dan ligt de vraag inderdaad voor de hand: Wie heeft Hem deze daarvoor benodigde informatie gegeven, en wie heeft het Hem geleerd? Nu had Hij in dit geval een hogere informatiebron IB1, dus een BovenGod nodig, die meer zou weten dan Hijzelf. Indien IB1 weliswaar meer weet dan God, maar ook begrensd zou zijn, dan had hij wederom een informatiebron IB2 dus een BovenBovenGod nodig. Zo kan men bij deze denkwijze de keten naar believen voortzetten met IB3, IB4, ...IB-oneindig.
Verklaring b) Eenvoudiger en bevredigender is het, meteen slechts één enkele Bron (één Auteur, één Schepper, één God) aan te nemen. Dan zou echter de eis gesteld moeten worden, dat Deze oneindig intelligent is en oneindig veel informatie tot zijn beschikking moet hebben. Hij moet dus alwetend zijn.
Welke verklaring heeft de voorkeur?
Beide verklaringen zijn logisch gelijkwaardig. We moeten een besluit nemen, die zich echter niet uit de NWI laat afleiden. Dit doen wij met de volgende overwegingen: In de werkelijkheid bestaan er altijd slechts telbare eindige hoeveelheden. Het aantal atomen in het universum is weliswaar onvoorstelbaar groot, maar in principe toch telbaar. De totale hoeveelheid mensen of mieren of graankorrels, die er ooit zijn geweest, is eveneens immens groot, maar toch eindig. Hoewel oneindig een veel gebruikt begrip in de wiskundige theorie is, bestaat er echter in de werkelijkheid niets dat door een oneindig getal wordt voorgesteld.
Verklaring a) doorstaat dus niet de test der geloofwaardigheid, en daarom blijft slechts b) als enig alternatief over. Dat betekent: Er bestaat slechts één enkele Bron. Deze moet oneindig intelligent en alwetend zijn.
Bijbelse aanwijzing
De Bijbel leert dat er slechts één God bestaat: „Ik ben de Eerste, en Ik ben de Laatste, en buiten Mij is er geen God“.(6) Wat betekent het, indien God (de Bron van de biologische informatie, de Schepper) oneindig is? Dan bestaan er voor Hem geen vragen, die Hij niet kan beantwoorden, dan behoren tot zijn kennis niet slechts alle dingen van het heden en het verleden - maar ook de toekomst is voor Hem niet verborgen.
Indien Hij echter alle dingen (ook die, buiten door tijd bepaalde grenzen) weet, dan moet Hijzelf eeuwig zijn. Tot dezelfde conclusie komt de apostel Paulus, wanneer hij schrijft „dat wij uit de werken der schepping, Gods eeuwige kracht kunnen doorzien“.(7) Dat God eeuwig is, betuigt de Bijbel op vele plaatsen.(8), (9), (10)
(5) Werner Gitt, Am Anfang war die Information, 3. überarbeitete und erweiterte Auflage 2002, Hänssler Verlag, Holzgerlingen, S. 311 – 313.
(6) Jesaja, de Bijbel, Jesaja 44:6
(7) Paulus van Tarsus, de Bijbel, Romeinen 1:20
(8) Mozes, de Bijbel, Psalm 90:2
(9) Jesaja, de Bijbel, Jesaja 40:28
(10) Daniël, de Bijbel, Daniël 6:27
Bron
Het concept, volgens welke de DNA-moleculen gecodeerd zijn, overtreft alle moderne menselijke informatietechnologieën in hoge mate. De Bron, die de ons bekende één- en meercellige organismen en ook gehele ecologische systemen heeft geschapen, moet zo intelligent geweest zijn en over zoveel informatie hebben beschikt, dat wij Hem vanuit ons gezichtspunt oneindig intelligent en alwetend kunnen noemen.
(Toepassing van NWI-1, NWI-2 en NWI-4b)
Onderbouwing
Volgens NWI-4 staat aan het begin van elke informatieoverdrachtketen een intelligente auteur. Past men deze wet consequent toe op de biologische informatie, dan is ook hiervoor een intelligente auteur vereist. In de DNA-moleculen vinden wij de allerhoogste ons bekende informatiedichtheid.(5)
Vanwege NWI-1 worden alle denkbare, in de materie verlopende processen als informatiebron principieel uitgesloten. De mens, die weliswaar informatie kan aanmaken, wordt eveneens als bron van de biologische informatie uitgesloten. Aldus blijft slechts één Bron over, die buiten de ons bekende wereld heeft gehandeld.
Na een lezing aan een universiteit vroeg een studente: „Wie heeft God ingelicht, dat Hij in staat was de DNA -moleculen te programmeren?“
Twee verklaringen zijn mogelijk
Verklaring a) Laten wij ons voorstellen, dat deze God weliswaar aanzienlijk intelligenter dan wij zou zijn, maar toch begrensd. Laten we verder aannemen, dat Hij zoveel intelligentie (of informatie) tot zijn beschikking zou hebben, dat Hij in staat zou zijn, alle biologische systemen te programmeren. Dan ligt de vraag inderdaad voor de hand: Wie heeft Hem deze daarvoor benodigde informatie gegeven, en wie heeft het Hem geleerd? Nu had Hij in dit geval een hogere informatiebron IB1, dus een BovenGod nodig, die meer zou weten dan Hijzelf. Indien IB1 weliswaar meer weet dan God, maar ook begrensd zou zijn, dan had hij wederom een informatiebron IB2 dus een BovenBovenGod nodig. Zo kan men bij deze denkwijze de keten naar believen voortzetten met IB3, IB4, ...IB-oneindig.
Verklaring b) Eenvoudiger en bevredigender is het, meteen slechts één enkele Bron (één Auteur, één Schepper, één God) aan te nemen. Dan zou echter de eis gesteld moeten worden, dat Deze oneindig intelligent is en oneindig veel informatie tot zijn beschikking moet hebben. Hij moet dus alwetend zijn.
Welke verklaring heeft de voorkeur?
Beide verklaringen zijn logisch gelijkwaardig. We moeten een besluit nemen, die zich echter niet uit de NWI laat afleiden. Dit doen wij met de volgende overwegingen: In de werkelijkheid bestaan er altijd slechts telbare eindige hoeveelheden. Het aantal atomen in het universum is weliswaar onvoorstelbaar groot, maar in principe toch telbaar. De totale hoeveelheid mensen of mieren of graankorrels, die er ooit zijn geweest, is eveneens immens groot, maar toch eindig. Hoewel oneindig een veel gebruikt begrip in de wiskundige theorie is, bestaat er echter in de werkelijkheid niets dat door een oneindig getal wordt voorgesteld.
Verklaring a) doorstaat dus niet de test der geloofwaardigheid, en daarom blijft slechts b) als enig alternatief over. Dat betekent: Er bestaat slechts één enkele Bron. Deze moet oneindig intelligent en alwetend zijn.
Bijbelse aanwijzing
De Bijbel leert dat er slechts één God bestaat: „Ik ben de Eerste, en Ik ben de Laatste, en buiten Mij is er geen God“.(6) Wat betekent het, indien God (de Bron van de biologische informatie, de Schepper) oneindig is? Dan bestaan er voor Hem geen vragen, die Hij niet kan beantwoorden, dan behoren tot zijn kennis niet slechts alle dingen van het heden en het verleden - maar ook de toekomst is voor Hem niet verborgen.
Indien Hij echter alle dingen (ook die, buiten door tijd bepaalde grenzen) weet, dan moet Hijzelf eeuwig zijn. Tot dezelfde conclusie komt de apostel Paulus, wanneer hij schrijft „dat wij uit de werken der schepping, Gods eeuwige kracht kunnen doorzien“.(7) Dat God eeuwig is, betuigt de Bijbel op vele plaatsen.(8), (9), (10)
(5) Werner Gitt, Am Anfang war die Information, 3. überarbeitete und erweiterte Auflage 2002, Hänssler Verlag, Holzgerlingen, S. 311 – 313.
(6) Jesaja, de Bijbel, Jesaja 44:6
(7) Paulus van Tarsus, de Bijbel, Romeinen 1:20
(8) Mozes, de Bijbel, Psalm 90:2
(9) Jesaja, de Bijbel, Jesaja 40:28
(10) Daniël, de Bijbel, Daniël 6:27
Bron
Uw woord is de waarheid (Joh, 17:17)
78 - Machtige Bron
78 - Machtige Bron.
Het weten hoe bijvoorbeeld DNA-moleculen geprogrammeerd kunnen worden, is niet voldoende om leven te laten ontstaan. Voor de stap van weten naar praktische uitvoering is bovendien de vaardigheid noodzakelijk om alle benodigde biomachines te kunnen bouwen. Zonder een creatieve Macht kon geen leven ontstaan.
Omdat de Bron de informatie, die wij in het DNA-molecuul vinden, geniaal gecodeerd heeft; omdat Hij de complexe biomachines, die de informatie decoderen en alle processen voor biosynthese uitvoeren, geconstrueerd moet hebben; en alle constructiedetails en vaardigheden van het levende wezen moet hebben ontworpen kunnen wij concluderen, dat de Bron machtig moet zijn.
Onderbouwing
Op basis van de natuurwetten (NWI-1, NWI-2 en NWI-4b) konden wij vaststellen, dat de Bron van de informatie in het DNA alwetend moet zijn. Nu stellen wij de vraag naar de grootheid van zijn macht. Onder “macht” vatten wij alles samen, wat wij met de begrippen vaardigheid, kracht, werkzaamheid en creativiteit beschrijven. Zo’n Macht is absoluut noodzakelijk, om alles wat leeft te maken.
Bijbelse aanwijzing
Van de grootheid van deze geweldige Macht hebben wij geen kwantitatieve voorstelling, maar de Bijbel toont ons de ware afmeting, wanneer die ons de daarachter staande Bron als almachtig voorstelt: „Ik ben de Alfa en de Omega, het Begin en het Einde, [...] de Almachtige.(11) „Bij God is geen ding onmogelijk“.(12)
(11) Johannes, de Bijbel, Openbaring 1:8
(12) Lukas, de Bijbel, Lucas 1:37
Bron
Het weten hoe bijvoorbeeld DNA-moleculen geprogrammeerd kunnen worden, is niet voldoende om leven te laten ontstaan. Voor de stap van weten naar praktische uitvoering is bovendien de vaardigheid noodzakelijk om alle benodigde biomachines te kunnen bouwen. Zonder een creatieve Macht kon geen leven ontstaan.
Omdat de Bron de informatie, die wij in het DNA-molecuul vinden, geniaal gecodeerd heeft; omdat Hij de complexe biomachines, die de informatie decoderen en alle processen voor biosynthese uitvoeren, geconstrueerd moet hebben; en alle constructiedetails en vaardigheden van het levende wezen moet hebben ontworpen kunnen wij concluderen, dat de Bron machtig moet zijn.
Onderbouwing
Op basis van de natuurwetten (NWI-1, NWI-2 en NWI-4b) konden wij vaststellen, dat de Bron van de informatie in het DNA alwetend moet zijn. Nu stellen wij de vraag naar de grootheid van zijn macht. Onder “macht” vatten wij alles samen, wat wij met de begrippen vaardigheid, kracht, werkzaamheid en creativiteit beschrijven. Zo’n Macht is absoluut noodzakelijk, om alles wat leeft te maken.
Bijbelse aanwijzing
Van de grootheid van deze geweldige Macht hebben wij geen kwantitatieve voorstelling, maar de Bijbel toont ons de ware afmeting, wanneer die ons de daarachter staande Bron als almachtig voorstelt: „Ik ben de Alfa en de Omega, het Begin en het Einde, [...] de Almachtige.(11) „Bij God is geen ding onmogelijk“.(12)
(11) Johannes, de Bijbel, Openbaring 1:8
(12) Lukas, de Bijbel, Lucas 1:37
Bron
Uw woord is de waarheid (Joh, 17:17)
79 - Niet-materiële bron
79 - Niet-materiële bron.
Omdat informatie in essentie een niet-materiële grootheid is, kan zij niet van een materiële grootheid afstammen. Daaruit kan men concluderen, dat de bron van nature niet materieel dus geestelijk moet zijn.
(Toepassing van NWI-1 en NWI-2)
Onderbouwing
Informatie is een niet-materiële grootheid en heeft daarom voor haar oorsprong een niet-materiële bron nodig. Daaruit kunnen wij concluderen, dat de bron dienovereenkomstig niet-materieel moet zijn, of dat zij minstens een niet-materiële component moet bezitten.
Bijbelse aanwijzing
Uit de Bijbel vernemen wij, dat God Geest is;(13) dat Hem de niet-materiële wereld onderworpen is;(14) dat Hijzelf niet-materieel is;(15) dat Hij spreekt en het dienovereenkomstig geschiedt.(16)
(13) de Bijbel, Johannes 4:24.
(14) de Bijbel, Lucas 8,28
(15) de Bijbel, 1 Koningen 19:11-13.
(16) de Bijbel, Psalm 33:9.
Bron
Omdat informatie in essentie een niet-materiële grootheid is, kan zij niet van een materiële grootheid afstammen. Daaruit kan men concluderen, dat de bron van nature niet materieel dus geestelijk moet zijn.
(Toepassing van NWI-1 en NWI-2)
Onderbouwing
Informatie is een niet-materiële grootheid en heeft daarom voor haar oorsprong een niet-materiële bron nodig. Daaruit kunnen wij concluderen, dat de bron dienovereenkomstig niet-materieel moet zijn, of dat zij minstens een niet-materiële component moet bezitten.
Bijbelse aanwijzing
Uit de Bijbel vernemen wij, dat God Geest is;(13) dat Hem de niet-materiële wereld onderworpen is;(14) dat Hijzelf niet-materieel is;(15) dat Hij spreekt en het dienovereenkomstig geschiedt.(16)
(13) de Bijbel, Johannes 4:24.
(14) de Bijbel, Lucas 8,28
(15) de Bijbel, 1 Koningen 19:11-13.
(16) de Bijbel, Psalm 33:9.
Bron
Uw woord is de waarheid (Joh, 17:17)
80 - Weerlegging van het materialisme
80 - Weerlegging van het materialisme.
De mens is in staat, informatie te scheppen. Aangezien deze informatie van niet-materiële aard is, kan zij niet afkomstig zijn van ons materiële deel (lichaam). Hieruit kunnen wij concluderen, dat de mens een niet-materiële component (ziel, geest) moet hebben.
(Toepassing van NWI-1, NWI-2)
Onderbouwing
In de evolutie- en moleculaire-biologie wordt uitsluitend materialistisch gedacht. Dit reductionisme (uitsluitend verklaringen zoeken binnen het kader van de materie) is in feite tot een dogma verheven. Met behulp van de informatiewetten kunnen wij het materialisme als volgt weerleggen:
Wij hebben allen de vaardigheid nieuwe informatie aan te maken. Wij kunnen gedachten in brieven, verhalen en boeken vastleggen of creatieve gesprekken voeren. Hiermee verwekken wij een niet-materiële grootheid, namelijk informatie. Dat wij voor opslag en doorgifte van informatie een materiële drager nodig hebben, verandert niets aan het wezen van informatie.
Hieruit kunnen wij een heel belangrijke conclusie trekken, namelijk, dat wij naast ons stoffelijke lichaam nog een niet-stoffelijke component moeten hebben. De filosofie van het materialisme, die zijn sterkste manifestatie vond in het marxisme-leninisme en in het communisme, is met behulp van de natuurwetten over informatie wetenschappelijk weerlegd.
Bijbelse aanwijzing[b/]
De Bijbel bevestigt dat de mens niet zuiver stoffelijk is.(17) Het lichaam is het stoffelijke deel van de mens, terwijl ziel en geest niet-stoffelijk zijn.(18)
(17) de Bijbel, Genesis 2:7
(18) Paulus van Tarsus, de Bijbel, 1 Thessalonicenzen 5:23
Bron
De mens is in staat, informatie te scheppen. Aangezien deze informatie van niet-materiële aard is, kan zij niet afkomstig zijn van ons materiële deel (lichaam). Hieruit kunnen wij concluderen, dat de mens een niet-materiële component (ziel, geest) moet hebben.
(Toepassing van NWI-1, NWI-2)
Onderbouwing
In de evolutie- en moleculaire-biologie wordt uitsluitend materialistisch gedacht. Dit reductionisme (uitsluitend verklaringen zoeken binnen het kader van de materie) is in feite tot een dogma verheven. Met behulp van de informatiewetten kunnen wij het materialisme als volgt weerleggen:
Wij hebben allen de vaardigheid nieuwe informatie aan te maken. Wij kunnen gedachten in brieven, verhalen en boeken vastleggen of creatieve gesprekken voeren. Hiermee verwekken wij een niet-materiële grootheid, namelijk informatie. Dat wij voor opslag en doorgifte van informatie een materiële drager nodig hebben, verandert niets aan het wezen van informatie.
Hieruit kunnen wij een heel belangrijke conclusie trekken, namelijk, dat wij naast ons stoffelijke lichaam nog een niet-stoffelijke component moeten hebben. De filosofie van het materialisme, die zijn sterkste manifestatie vond in het marxisme-leninisme en in het communisme, is met behulp van de natuurwetten over informatie wetenschappelijk weerlegd.
Bijbelse aanwijzing[b/]
De Bijbel bevestigt dat de mens niet zuiver stoffelijk is.(17) Het lichaam is het stoffelijke deel van de mens, terwijl ziel en geest niet-stoffelijk zijn.(18)
(17) de Bijbel, Genesis 2:7
(18) Paulus van Tarsus, de Bijbel, 1 Thessalonicenzen 5:23
Bron
Uw woord is de waarheid (Joh, 17:17)
81 - Weerlegging van de oerknaltheorie
81 - Weerlegging van de oerknaltheorie.
De bewering, dat het universum alleen uit een singulariteit tevoorschijn gekomen zou zijn (wetenschappelijk materialisme), is in tegenspraak met de niet-materiële grootheid van de informatie. Hiermee kan een oerknal als enige oorzaak voor het ontstaan van het universum worden uitgesloten.
(Toepassing van NWI-2)
Onderbouwing
Alles, wat wij tegenwoordig in onze wereld waarnemen, zien en meten, is naar de opvatting van gezaghebbende aanhangers van de oerknaltheorie uitsluitend, en zonder één of andere toevoeging, uit materie en energie tevoorschijn gekomen. Deze hypothese is met behulp van de natuurwetten over informatie net zo weerlegbaar als een perpetuum mobile.
In onze wereld vinden wij een overvloed aan informatie in de cellen van alle organismen. Volgens de wet NWI-1 is informatie een niet-materiële grootheid en kan daarom onmogelijk uit materie en energie zijn ontstaan. Daarom is het “gedachtensysteem oerknal” fout.
De evolutie wordt door haar aanhangers als een universeel principe gezien. Zij vormt een keten, waarbij elke schakel onmisbaar is: Oerknal - kosmologische evolutie - geologische evolutie - biologische evolutie. Breekt één schakel, dan is daarmee de volledige trekkracht verloren gegaan. Door de weerlegging van de oerknaltheorie breekt reeds de eerste schakel van de keten.
Wij kunnen het ook zo formuleren: Er is geen oerknalsysteem denkbaar, waaruit vervolgens informatie en leven kan ontstaan.
Bijbelse aanwijzing
De Bijbel leert ons, dat deze wereld niet uit een miljarden jaren durend proces is tevoorschijn gekomen, maar door schepping door de almachtige God. „Want in zes dagen heeft de HERE de hemel en de aarde gemaakt, de zee en al wat daarin is“.(19, 20)
(19) De Bijbel, Exodus 20:11
(20) De Bijbel, Job 38
Bron
De bewering, dat het universum alleen uit een singulariteit tevoorschijn gekomen zou zijn (wetenschappelijk materialisme), is in tegenspraak met de niet-materiële grootheid van de informatie. Hiermee kan een oerknal als enige oorzaak voor het ontstaan van het universum worden uitgesloten.
(Toepassing van NWI-2)
Onderbouwing
Alles, wat wij tegenwoordig in onze wereld waarnemen, zien en meten, is naar de opvatting van gezaghebbende aanhangers van de oerknaltheorie uitsluitend, en zonder één of andere toevoeging, uit materie en energie tevoorschijn gekomen. Deze hypothese is met behulp van de natuurwetten over informatie net zo weerlegbaar als een perpetuum mobile.
In onze wereld vinden wij een overvloed aan informatie in de cellen van alle organismen. Volgens de wet NWI-1 is informatie een niet-materiële grootheid en kan daarom onmogelijk uit materie en energie zijn ontstaan. Daarom is het “gedachtensysteem oerknal” fout.
De evolutie wordt door haar aanhangers als een universeel principe gezien. Zij vormt een keten, waarbij elke schakel onmisbaar is: Oerknal - kosmologische evolutie - geologische evolutie - biologische evolutie. Breekt één schakel, dan is daarmee de volledige trekkracht verloren gegaan. Door de weerlegging van de oerknaltheorie breekt reeds de eerste schakel van de keten.
Wij kunnen het ook zo formuleren: Er is geen oerknalsysteem denkbaar, waaruit vervolgens informatie en leven kan ontstaan.
Bijbelse aanwijzing
De Bijbel leert ons, dat deze wereld niet uit een miljarden jaren durend proces is tevoorschijn gekomen, maar door schepping door de almachtige God. „Want in zes dagen heeft de HERE de hemel en de aarde gemaakt, de zee en al wat daarin is“.(19, 20)
(19) De Bijbel, Exodus 20:11
(20) De Bijbel, Job 38
Bron
Uw woord is de waarheid (Joh, 17:17)
82 - Abiogenese en macro-evolutie
82 - Abiogenese en macro-evolutie.
Omdat informatie de elementaire component van alle leven is, die niet van materie en energie kan afstammen, is een intelligente bron voor de informatie in de DNA moleculen noodzakelijk. Omdat echter alle theorieën van de chemische en biologische evolutie vereisen, dat de informatie alleen van materie en energie (zonder intelligente bron) afkomstig moet zijn, kunnen wij concluderen, dat al deze theorieën en concepten over abiogenese (oerverwekking) en macro-evolutie fout moeten zijn.
(Toepassing van NWI-1, NWI-2, NWI-4b, NWI-4d)
Het leven is een niet-materiële grootheid, die niet door de materie kan worden verwekt. Zuiver materiële processen kunnen noch op aarde noch elders in het universum tot leven leiden. De bewering dat leven vanzelf binnen het kader van materiële processen ontstaat, als maar de geschikte omstandigheden aanwezig zijn, weerspreekt de proefondervindelijke ervaring. Een soortgelijke uitspraak heeft ook de bioloog William Dembski gedaan.(21)
Ontoelaatbare reductionisme
De evolutieleer tracht het leven alleen op het fysische-chemische vlak te verklaren (reductionisme). De reductionisten zouden het liefst hebben, dat er een vloeiende overgang van het levenloze naar het levende zou bestaan. Met behulp van de informatiewetten kunnen wij een fundamentele en verstrekkende conclusie trekken:
Het idee van abiogenese en macro-evolutie, dus de weg van levenloze materie tot de mens, is onhoudbaar. Informatie is een fundamentele en absoluut noodzakelijke factor voor alle levende systemen. Alle informatie echter – en daarvan zijn levende systemen niet uitgezonderd – heeft een geestelijke bron nodig. Het evolutiesysteem ontpopt zich met het oog op de informatiewetten als een „Perpetuum mobile der informatie”.
Waar vinden wij de bron van de informatie in de DNA-moleculen?
De bron van de informatie in de organismen kan niet worden bepaald. Kunnen wij daaruit concluderen, dat deze informatie op de een of andere wijze moleculairbiologisch moet zijn ontstaan?
- Indien wij de overvloed aan informatie, die in Egypte in hiëroglyfen is vastgelegd, onderzoeken, dan is daar op geen enkele steen iets over de bron te vinden. Wij vinden slechts zijn sporen, die hij in de steen gegraveerd heeft. Niemand zal echter beweren, dat deze informatie zonder bron en zonder geestelijk concept zou zijn ontstaan.
- Zijn twee computers, die informatie uitwisselen en bepaalde processen in gang zetten, met elkaar verbonden, dan is van de bron ook niets meer de vinden. Alle informatie is echter eens door één (of meer) programmeur(s) bedacht.
Evenals bij een computer informatie aan een andere wordt doorgegeven, zo wordt de informatie in de DNA-moleculen aan RNA-moleculen doorgegeven. In elke levende cel bevindt zich een uiterst complex biomachinerie, waarin de geprogrammeerde opdrachten op geniale wijze worden uitgevoerd. Ook als wij de bron van de informatie niet zien, zou het een niet toegestaan reductionisme zijn, hem te negeren.
Parameteroptimalisatie in de biologische informatie
Wij behoeven ons niet te verwonderen als de programma’s van de bron van de biologische informatie veel genialer zijn dan alle menselijke programma’s. Uiteindelijke hebben wij hier met een Bron met oneindige intelligentie te doen. Het programma van de Schepper is zo geniaal ontworpen, dat zelfs verreikende aanpassingen aan nieuwe omstandigheden mogelijk zijn. In de biologie zouden zulke processen micro-evolutie worden genoemd.
De informatiewetten sluiten een macro-evolutie, zoals in het kader van de evolutieleer wordt aangenomen, uit. Daarentegen zijn variaties met vaak verreikende aanpassingen binnen een soort met behulp van de door de Schepper ontworpen geniale programma’s verklaarbaar.
Bijbelse aanwijzing
In de scheppingsgeschiedenis van de Bijbel wordt negen maal herhaald en benadrukt, dat alle planten en dieren „ieder naar zijn aard (= zijn basissoort)“ geschapen werden.(22)
(21) William A. Dembski, The Design Revolution, InterVarsity Press, 2004, p. 157.
(22) De Bijbel, Genesis 1:20-25
Bron
Omdat informatie de elementaire component van alle leven is, die niet van materie en energie kan afstammen, is een intelligente bron voor de informatie in de DNA moleculen noodzakelijk. Omdat echter alle theorieën van de chemische en biologische evolutie vereisen, dat de informatie alleen van materie en energie (zonder intelligente bron) afkomstig moet zijn, kunnen wij concluderen, dat al deze theorieën en concepten over abiogenese (oerverwekking) en macro-evolutie fout moeten zijn.
(Toepassing van NWI-1, NWI-2, NWI-4b, NWI-4d)
Het leven is een niet-materiële grootheid, die niet door de materie kan worden verwekt. Zuiver materiële processen kunnen noch op aarde noch elders in het universum tot leven leiden. De bewering dat leven vanzelf binnen het kader van materiële processen ontstaat, als maar de geschikte omstandigheden aanwezig zijn, weerspreekt de proefondervindelijke ervaring. Een soortgelijke uitspraak heeft ook de bioloog William Dembski gedaan.(21)
Ontoelaatbare reductionisme
De evolutieleer tracht het leven alleen op het fysische-chemische vlak te verklaren (reductionisme). De reductionisten zouden het liefst hebben, dat er een vloeiende overgang van het levenloze naar het levende zou bestaan. Met behulp van de informatiewetten kunnen wij een fundamentele en verstrekkende conclusie trekken:
Het idee van abiogenese en macro-evolutie, dus de weg van levenloze materie tot de mens, is onhoudbaar. Informatie is een fundamentele en absoluut noodzakelijke factor voor alle levende systemen. Alle informatie echter – en daarvan zijn levende systemen niet uitgezonderd – heeft een geestelijke bron nodig. Het evolutiesysteem ontpopt zich met het oog op de informatiewetten als een „Perpetuum mobile der informatie”.
Waar vinden wij de bron van de informatie in de DNA-moleculen?
De bron van de informatie in de organismen kan niet worden bepaald. Kunnen wij daaruit concluderen, dat deze informatie op de een of andere wijze moleculairbiologisch moet zijn ontstaan?
- Indien wij de overvloed aan informatie, die in Egypte in hiëroglyfen is vastgelegd, onderzoeken, dan is daar op geen enkele steen iets over de bron te vinden. Wij vinden slechts zijn sporen, die hij in de steen gegraveerd heeft. Niemand zal echter beweren, dat deze informatie zonder bron en zonder geestelijk concept zou zijn ontstaan.
- Zijn twee computers, die informatie uitwisselen en bepaalde processen in gang zetten, met elkaar verbonden, dan is van de bron ook niets meer de vinden. Alle informatie is echter eens door één (of meer) programmeur(s) bedacht.
Evenals bij een computer informatie aan een andere wordt doorgegeven, zo wordt de informatie in de DNA-moleculen aan RNA-moleculen doorgegeven. In elke levende cel bevindt zich een uiterst complex biomachinerie, waarin de geprogrammeerde opdrachten op geniale wijze worden uitgevoerd. Ook als wij de bron van de informatie niet zien, zou het een niet toegestaan reductionisme zijn, hem te negeren.
Parameteroptimalisatie in de biologische informatie
Wij behoeven ons niet te verwonderen als de programma’s van de bron van de biologische informatie veel genialer zijn dan alle menselijke programma’s. Uiteindelijke hebben wij hier met een Bron met oneindige intelligentie te doen. Het programma van de Schepper is zo geniaal ontworpen, dat zelfs verreikende aanpassingen aan nieuwe omstandigheden mogelijk zijn. In de biologie zouden zulke processen micro-evolutie worden genoemd.
De informatiewetten sluiten een macro-evolutie, zoals in het kader van de evolutieleer wordt aangenomen, uit. Daarentegen zijn variaties met vaak verreikende aanpassingen binnen een soort met behulp van de door de Schepper ontworpen geniale programma’s verklaarbaar.
Bijbelse aanwijzing
In de scheppingsgeschiedenis van de Bijbel wordt negen maal herhaald en benadrukt, dat alle planten en dieren „ieder naar zijn aard (= zijn basissoort)“ geschapen werden.(22)
(21) William A. Dembski, The Design Revolution, InterVarsity Press, 2004, p. 157.
(22) De Bijbel, Genesis 1:20-25
Bron
Uw woord is de waarheid (Joh, 17:17)
83 - Oude en nieuwe Godsbewijzen
83 - Oude en nieuwe Godsbewijzen.
Het causale Godsbewijs van Aristoteles (384 – 322 v.Chr.) gaat ervan uit, dat men de reeks van oorzaken niet oneindig kan voortzetten; daarom moet er een eerste oorzaak (prima causa) bestaan. Het ontologische Godsbewijs van Anselmus van Canterbury (1033 – 1109) verplaatst de analyse van het vlak van het logisch-begrijpelijke naar het vlak van het zijn. Het teleologische Godsbewijs van Thomas van Aquino (1225 – 1274) suggereert, dat de goed doordachte inrichting van deze wereld een oorzaak van buitenaf moet hebben. Het kosmologische Godsbewijs bestaat uit verscheidene varianten, waarbij de oudste formulering het argument geeft, dat het universum een oorzaak nodig had die buiten haarzelf moet liggen. Nieuwe Godsbewijzen laten zich afleiden uit de informatie volgens natuurwetten in het universum en de profetische informatie uit de Bijbel.
Te allen tijde hebben er sterke voorstanders en evenzo heftige critici met betrekking tot het Godsbewijs bestaan.(23) Tegenwoordig beroepen zich de meeste critici op Immanuel Kant, die als grote tegenstander van alle Godsbewijzen gezien wordt. Naast de dichter Gotthold Ephraim Lessing is Kant tot een begrip in de Verlichting geworden. Hij definieerde haar als de „Bevrijding van de mens uit zijn onmondigheid door eigen schuld”. Beiden werden de „Dubbelster van de Verlichting“ genoemd, die beweging dus, die de Bijbel als ongeloofwaardig heeft weggezet.
Kant meende dat onze verstandelijke vermogens uiterst beperkt zijn, nochtans werpt ons verstand voortdurend vragen op naar de zin van het leven, over de ziel, over God. De Bijbel zegt, dat wij God zeer wel kunnen onderkennen(24) en dat zijn Geest in onze geest ervan getuigenis geeft, dat wij christenen Zijn kinderen zijn.(25) Maar het allerduidelijkst openbaart Hij Zich in Jezus Christus zelf: „Wie Mij ziet, ziet de Vader“.(26)
In de Bijbel leidt God ons naar het ware inzicht. Hij verklaart ons, dat wij uit de schepping met behulp van ons verstand kunnen concluderen dat God bestaat: „Want hetgeen van Hem niet gezien kan worden, zijn eeuwige kracht en goddelijkheid, wordt sedert de schepping der wereld uit zijn werken met het verstand doorzien, zodat zij geen verontschuldiging hebben. Immers, hoewel zij God kenden, hebben zij Hem niet als God verheerlijkt of gedankt“.(27)
De formulering „zij kenden God“ is een zeer sterke uitspraak. Daarmee wordt gezegd, dat God zich ook buiten de Bijbel om heeft geopenbaard. Ook als Godsbewijzen niet direct tot geloof leiden, toch hebben zij een belangrijke functie: Zij weerleggen het atheïsme en zijn geschikt, diverse geloofshindernissen af te breken of zelfs geheel teniet te doen.
Het Godsbewijs uit de natuurwet over informatie(28)
Op basis van de natuurwetten over informatie (NWI) weten wij, dat voor de gigantische hoeveelheden informatie in de cellen van alle organismen een intelligente bron nodig is. Tegenover de historische Godsbewijzen, die vergaand filosofisch argumenteren, hebben wij hier een natuurwettig bewijs voor het bestaan van een intelligente bron en daarmee voor het bestaan van God. Kant wist nog niets van genetische informatie, en daarom mogen wij ons tegenwoordig, wanneer het om moderne Godsbewijzen gaat, niet op Kant beroepen, die meer dan 200 jaar geleden leefde en slechts een fractie wist van de wetenschappelijke kennis, die ons tegenwoordig ter beschikking staat.
Het profetisch-wiskundig Godsbewijs(29)
De opvatting dat de Bijbel een boek is als elk ander, is tegenwoordig wijd verbreid. Mensen uit verschillende tijdperken hebben over God en de wereld nagedacht en dit opgeschreven. Zo zegt men, maar klopt dat?
De Bijbel bevat 3268 profetische uitspraken, die reeds vervuld zijn.(30) Deze kwaliteit heeft geen enkel ander boek in de wereldgeschiedenis.(31) Daarmee wordt ons een uniek waarheidscriterium ter hand gesteld. Is het mogelijk dat mensen, verdeeld over een tijdspanne van 1500 jaar, zoveel precieze voorspellingen kunnen doen? Zijn zij toevallig vervuld of was het alleen mogelijk, omdat God, de Auteur van de Bijbel is, die op basis van Zijn alwetendheid profetieën kan geven, die daarna ook in de loop van de geschiedenis controleerbaar zijn?
De waarschijnlijkheid dat 3268 profetieën toevallig in vervulling gaan, is praktisch nul. De resulterende getallen van de wiskundige berekeningen nemen dusdanig tot in het gigantische en astronomische toe, dat ons denk- en voorstellingsvermogen in de verste verte niet meer toereikend is, om deze werkelijkheid voor te stellen. Ervan uitgaand, dat alle profetieën met 50% even waarschijnlijk zijn, komt men op de niet voor te stellen waarschijnlijkheid van 1,7 x 10-984.
Vier directe conclusies
a) Het is ondenkbaar, dat alle vervulde profetische voorspellingen van de Bijbel toevallig zijn uitgekomen. Dit kritische bezwaar kan statistisch uitgesloten worden.
b) Aangezien de profetische voorspellingen als geheel niet toevallig kunnen uitkomen, is een almachtige en alwetende God nodig, die de profetieën van tevoren bekend maakte en op basis van zijn almacht in werkelijkheid kon omzetten.
c) Omdat de vervulling van de profetieën alleen door een almachtige en alwetende God mogelijk is, hebben wij door onze beschouwing een profetisch-wiskundig Godsbewijs aangeleverd. Wij kunnen het ook zo zeggen: De visie van het atheïsme werd weerlegd.
d) Omdat het bij deze beschouwing om de profetieën uit de Bijbel ging, is de onder b) genoemde God geen andere dan de levende God van de Bijbel, die zich door gewone mensen heeft geopenbaard en in Jezus Christus persoonlijk tot ons is gekomen.
Twee indirecte conclusies
e) Van de in totaal meer dan 6000 profetische voorspellingen in de Bijbel zijn er 3268 reeds in vervulling gegaan. Veel profetische uitspraken (vooral in het boek Openbaring) hebben betrekking op de wederkomst van Jezus en het einde van de wereldgeschiedenis, en moeten nog in vervulling gaan. Wij kunnen echter de indirecte conclusie trekken, dat ook deze, stipt - precies zoals beschreven - zullen uitkomen.
f) Indien wij voor het grootste deel van de Bijbel, het bewijs kunnen aanleveren, dat zij door de oneindig intelligente en almachtige Schepper van het universum werd geïnspireerd, dan is het in feite onvermijdelijk, dat de gehele Bijbel (inclusief de beschrijving van de schepping) waar moet zijn.
Twee samenvattende conclusies
g) Door het profetisch-wiskundig bewijs werd het bestaan van een alwetende en almachtige God, die identiek moet zijn aan de God van de Bijbel, bewezen.
h) De Bijbel stamt van God af en is waar.
Conclusie
Geen van de in het verleden genoemde Godsbewijzen verwijst naar een bepaalde God. Zij zijn allemaal zo algemeen gehouden, dat zij door elke willekeurige religie gebruikt kunnen worden. Daarentegen verwijst het profetisch-wiskundig Godsbewijs duidelijk naar de God van de Bijbel en naar zijn Zoon Jezus Christus.
23 Alister McGrath, The Dawkins Delusion, 2007.
24 Paulus van Tarsus, de Bijbel, Romeinen 1:19
25 Paulus van Tarsus, de Bijbel, Romeinen 8:16
26 Johannes, de Bijbel, Johannes 14:9
27 Paulus van Tarsus, de Bijbel, Romeinen 1:20-21
28 Werner Gitt, Am Anfang war die Information, Hänssler-Verlag, Holzgerlingen, 3. überarbeitete und erweiterte Auflage 2002.
29 Werner Gitt, So steht’s geschrieben, 7. stark erweiterte und überarbeitete Auflage, Christliche Literatur-Verbreitung, Bielefeld, 2008.
30 Finis Jennings Dake, Dake’s Annotated Reference Bible, Lawrence Ville, Georgia, USA, 1961.
31 Werner Gitt, Und die anderen Religionen?, Christliche Literaturverbreitung, 1991.
Bron
Het causale Godsbewijs van Aristoteles (384 – 322 v.Chr.) gaat ervan uit, dat men de reeks van oorzaken niet oneindig kan voortzetten; daarom moet er een eerste oorzaak (prima causa) bestaan. Het ontologische Godsbewijs van Anselmus van Canterbury (1033 – 1109) verplaatst de analyse van het vlak van het logisch-begrijpelijke naar het vlak van het zijn. Het teleologische Godsbewijs van Thomas van Aquino (1225 – 1274) suggereert, dat de goed doordachte inrichting van deze wereld een oorzaak van buitenaf moet hebben. Het kosmologische Godsbewijs bestaat uit verscheidene varianten, waarbij de oudste formulering het argument geeft, dat het universum een oorzaak nodig had die buiten haarzelf moet liggen. Nieuwe Godsbewijzen laten zich afleiden uit de informatie volgens natuurwetten in het universum en de profetische informatie uit de Bijbel.
Te allen tijde hebben er sterke voorstanders en evenzo heftige critici met betrekking tot het Godsbewijs bestaan.(23) Tegenwoordig beroepen zich de meeste critici op Immanuel Kant, die als grote tegenstander van alle Godsbewijzen gezien wordt. Naast de dichter Gotthold Ephraim Lessing is Kant tot een begrip in de Verlichting geworden. Hij definieerde haar als de „Bevrijding van de mens uit zijn onmondigheid door eigen schuld”. Beiden werden de „Dubbelster van de Verlichting“ genoemd, die beweging dus, die de Bijbel als ongeloofwaardig heeft weggezet.
Kant meende dat onze verstandelijke vermogens uiterst beperkt zijn, nochtans werpt ons verstand voortdurend vragen op naar de zin van het leven, over de ziel, over God. De Bijbel zegt, dat wij God zeer wel kunnen onderkennen(24) en dat zijn Geest in onze geest ervan getuigenis geeft, dat wij christenen Zijn kinderen zijn.(25) Maar het allerduidelijkst openbaart Hij Zich in Jezus Christus zelf: „Wie Mij ziet, ziet de Vader“.(26)
In de Bijbel leidt God ons naar het ware inzicht. Hij verklaart ons, dat wij uit de schepping met behulp van ons verstand kunnen concluderen dat God bestaat: „Want hetgeen van Hem niet gezien kan worden, zijn eeuwige kracht en goddelijkheid, wordt sedert de schepping der wereld uit zijn werken met het verstand doorzien, zodat zij geen verontschuldiging hebben. Immers, hoewel zij God kenden, hebben zij Hem niet als God verheerlijkt of gedankt“.(27)
De formulering „zij kenden God“ is een zeer sterke uitspraak. Daarmee wordt gezegd, dat God zich ook buiten de Bijbel om heeft geopenbaard. Ook als Godsbewijzen niet direct tot geloof leiden, toch hebben zij een belangrijke functie: Zij weerleggen het atheïsme en zijn geschikt, diverse geloofshindernissen af te breken of zelfs geheel teniet te doen.
Het Godsbewijs uit de natuurwet over informatie(28)
Op basis van de natuurwetten over informatie (NWI) weten wij, dat voor de gigantische hoeveelheden informatie in de cellen van alle organismen een intelligente bron nodig is. Tegenover de historische Godsbewijzen, die vergaand filosofisch argumenteren, hebben wij hier een natuurwettig bewijs voor het bestaan van een intelligente bron en daarmee voor het bestaan van God. Kant wist nog niets van genetische informatie, en daarom mogen wij ons tegenwoordig, wanneer het om moderne Godsbewijzen gaat, niet op Kant beroepen, die meer dan 200 jaar geleden leefde en slechts een fractie wist van de wetenschappelijke kennis, die ons tegenwoordig ter beschikking staat.
Het profetisch-wiskundig Godsbewijs(29)
De opvatting dat de Bijbel een boek is als elk ander, is tegenwoordig wijd verbreid. Mensen uit verschillende tijdperken hebben over God en de wereld nagedacht en dit opgeschreven. Zo zegt men, maar klopt dat?
De Bijbel bevat 3268 profetische uitspraken, die reeds vervuld zijn.(30) Deze kwaliteit heeft geen enkel ander boek in de wereldgeschiedenis.(31) Daarmee wordt ons een uniek waarheidscriterium ter hand gesteld. Is het mogelijk dat mensen, verdeeld over een tijdspanne van 1500 jaar, zoveel precieze voorspellingen kunnen doen? Zijn zij toevallig vervuld of was het alleen mogelijk, omdat God, de Auteur van de Bijbel is, die op basis van Zijn alwetendheid profetieën kan geven, die daarna ook in de loop van de geschiedenis controleerbaar zijn?
De waarschijnlijkheid dat 3268 profetieën toevallig in vervulling gaan, is praktisch nul. De resulterende getallen van de wiskundige berekeningen nemen dusdanig tot in het gigantische en astronomische toe, dat ons denk- en voorstellingsvermogen in de verste verte niet meer toereikend is, om deze werkelijkheid voor te stellen. Ervan uitgaand, dat alle profetieën met 50% even waarschijnlijk zijn, komt men op de niet voor te stellen waarschijnlijkheid van 1,7 x 10-984.
Vier directe conclusies
a) Het is ondenkbaar, dat alle vervulde profetische voorspellingen van de Bijbel toevallig zijn uitgekomen. Dit kritische bezwaar kan statistisch uitgesloten worden.
b) Aangezien de profetische voorspellingen als geheel niet toevallig kunnen uitkomen, is een almachtige en alwetende God nodig, die de profetieën van tevoren bekend maakte en op basis van zijn almacht in werkelijkheid kon omzetten.
c) Omdat de vervulling van de profetieën alleen door een almachtige en alwetende God mogelijk is, hebben wij door onze beschouwing een profetisch-wiskundig Godsbewijs aangeleverd. Wij kunnen het ook zo zeggen: De visie van het atheïsme werd weerlegd.
d) Omdat het bij deze beschouwing om de profetieën uit de Bijbel ging, is de onder b) genoemde God geen andere dan de levende God van de Bijbel, die zich door gewone mensen heeft geopenbaard en in Jezus Christus persoonlijk tot ons is gekomen.
Twee indirecte conclusies
e) Van de in totaal meer dan 6000 profetische voorspellingen in de Bijbel zijn er 3268 reeds in vervulling gegaan. Veel profetische uitspraken (vooral in het boek Openbaring) hebben betrekking op de wederkomst van Jezus en het einde van de wereldgeschiedenis, en moeten nog in vervulling gaan. Wij kunnen echter de indirecte conclusie trekken, dat ook deze, stipt - precies zoals beschreven - zullen uitkomen.
f) Indien wij voor het grootste deel van de Bijbel, het bewijs kunnen aanleveren, dat zij door de oneindig intelligente en almachtige Schepper van het universum werd geïnspireerd, dan is het in feite onvermijdelijk, dat de gehele Bijbel (inclusief de beschrijving van de schepping) waar moet zijn.
Twee samenvattende conclusies
g) Door het profetisch-wiskundig bewijs werd het bestaan van een alwetende en almachtige God, die identiek moet zijn aan de God van de Bijbel, bewezen.
h) De Bijbel stamt van God af en is waar.
Conclusie
Geen van de in het verleden genoemde Godsbewijzen verwijst naar een bepaalde God. Zij zijn allemaal zo algemeen gehouden, dat zij door elke willekeurige religie gebruikt kunnen worden. Daarentegen verwijst het profetisch-wiskundig Godsbewijs duidelijk naar de God van de Bijbel en naar zijn Zoon Jezus Christus.
23 Alister McGrath, The Dawkins Delusion, 2007.
24 Paulus van Tarsus, de Bijbel, Romeinen 1:19
25 Paulus van Tarsus, de Bijbel, Romeinen 8:16
26 Johannes, de Bijbel, Johannes 14:9
27 Paulus van Tarsus, de Bijbel, Romeinen 1:20-21
28 Werner Gitt, Am Anfang war die Information, Hänssler-Verlag, Holzgerlingen, 3. überarbeitete und erweiterte Auflage 2002.
29 Werner Gitt, So steht’s geschrieben, 7. stark erweiterte und überarbeitete Auflage, Christliche Literatur-Verbreitung, Bielefeld, 2008.
30 Finis Jennings Dake, Dake’s Annotated Reference Bible, Lawrence Ville, Georgia, USA, 1961.
31 Werner Gitt, Und die anderen Religionen?, Christliche Literaturverbreitung, 1991.
Bron
Uw woord is de waarheid (Joh, 17:17)
Mens en cultuur (84-95)
Mens en cultuur (84-95)
Een indrukwekkend argument tegen de evolutietheorie is de mens zelf (zie afbeelding op pag. 8). Ziet het toevallige product van een eindeloos lange ontwikkeling er zo uit?
Echter niet slechts de uitwendige geometrie van de lichaamsbouw - ook de menselijke geest, de menselijke spraak, het menselijke oog, de menselijke handen, etc., alles is zo perfect en uniek vormgegeven, dat van een toevallig en willekeurig ontstaan geen sprake kan zijn. Hierbij komt het verbazingwekkende menselijke vermogen, nieuwe dingen te maken en creatief te zijn.
Een andere vraag, die opkomt: Indien de menselijke geest daadwerkelijk een product van materiële processen zou zijn, hoe komt het dan, dat hij over zijn eigen stoffelijke bestaan kan nadenken en zich van zichzelf bewust kan worden? De filosoof René Descartes definieerde zijn eigen ik door het vermogen om te denken: „Ik denk, en dus ben ik”, concludeerde hij. Kan de menselijke geest als een natuurverschijnsel van materie verklaard worden? Kunnen bovennatuurlijke en spirituele ervaringen zuiver naturalistisch verklaard worden?
In menselijke overleveringen en archeologische vondsten ziet men aanwijzingen, die tegen het concept van een oeroude aarde spreken. Middels het scenario van een wereldwijde vloed, laat zich het ontstaan van de geologische formaties heel goed met het model van een jonge aarde en een korte geschiedenis van de mensheid verklaren.
Bron
Een indrukwekkend argument tegen de evolutietheorie is de mens zelf (zie afbeelding op pag. 8). Ziet het toevallige product van een eindeloos lange ontwikkeling er zo uit?
Echter niet slechts de uitwendige geometrie van de lichaamsbouw - ook de menselijke geest, de menselijke spraak, het menselijke oog, de menselijke handen, etc., alles is zo perfect en uniek vormgegeven, dat van een toevallig en willekeurig ontstaan geen sprake kan zijn. Hierbij komt het verbazingwekkende menselijke vermogen, nieuwe dingen te maken en creatief te zijn.
Een andere vraag, die opkomt: Indien de menselijke geest daadwerkelijk een product van materiële processen zou zijn, hoe komt het dan, dat hij over zijn eigen stoffelijke bestaan kan nadenken en zich van zichzelf bewust kan worden? De filosoof René Descartes definieerde zijn eigen ik door het vermogen om te denken: „Ik denk, en dus ben ik”, concludeerde hij. Kan de menselijke geest als een natuurverschijnsel van materie verklaard worden? Kunnen bovennatuurlijke en spirituele ervaringen zuiver naturalistisch verklaard worden?
In menselijke overleveringen en archeologische vondsten ziet men aanwijzingen, die tegen het concept van een oeroude aarde spreken. Middels het scenario van een wereldwijde vloed, laat zich het ontstaan van de geologische formaties heel goed met het model van een jonge aarde en een korte geschiedenis van de mensheid verklaren.
Bron
Uw woord is de waarheid (Joh, 17:17)