95 STELLINGEN
66 - Naturalistisch wereldbeeld
66 - Naturalistisch wereldbeeld.
Met behulp van de evolutie-, oersoep- en oerknaltheorie probeert men de wereld op zuiver natuurlijke wijze te verklaren. Natuur en natuurlijk zijn echter zeer flexibele woorden. Bij een nauwkeuriger onderzoek mislukt de scheiding tussen het „natuurlijke” en het „bovennatuurlijke”.
Veel wetenschappers bedoelen met het begrip „natuurlijk” in de eerste plaats slechts één enkele betekenis, die echter in de praktijk verschillend wordt toegepast. De natuur wordt allereerst tot een universum van deeltjes en krachten beperkt. Hiervan uitgesloten zijn goden, engelen en alle andere „bovennatuurlijke” objecten. Daarna echter maakt men een ommezwaai en gebruikt begrippen voor rationaliteit en moraal, die eveneens niet tot deeltjes en krachten gereduceerd kunnen worden.
Overdenk de volgende niet-natuurkundige grootheden die in de wetenschappelijke literatuur gebruikt worden: Krachten, die op afstand werken, singulariteit, oneindigheid, bewustzijn, verstand, buitenaardse intelligentie, placebo-effect, niet waarneembare fenomenen zoals het binnenste van sterren, donkere materie, donkere energie, quarks, superstrings, de oerknal en het ontstaan van leven. Enige wetenschappers bedenken zelfs parallelle universums of een oneindig multiversum. Hoe natuurlijk is dat alles?(2)
En we werken met talrijke begrippen zoals: Informatie, wiskunde, de wetten van de logica, filosofie, geschiedenis, verstand, de wetenschappelijke methode, rationaliteit, classificatie, causaliteit, inductie, objectiviteit. De wetenschap zelf is een begrip.
Andere niet-fysische begrippen zijn: De morele categorieën zoals waarheid, eerlijkheid, ethiek, integriteit en gerechtigheid, die tijdloos en universeel zijn en die zich beroepen op absolute waarden. De wetenschap is van veel zaken afhankelijk die zich niet met deeltjes en krachten laten uitleggen.
Het wetenschappelijk tijdschrift Nature schrijft dat de wetenschap aan de waarheid moet vasthouden, ook wanneer zij onaangenaam of pijnlijk is. „Het geloof van de meeste mensen neigt ertoe, het eigenbelang te versterken. In deze onnatuurlijkheid ligt de grote kracht van de wetenschap“.(3)
De wiskundige en logicus Kurt Gödel kon aantonen, dat de wiskunde zichzelf niet kan valideren. De natuurkundige David Wolpert heeft dit onlangs tot elke wetenschappelijke argumentatie uitgebreid. Volgens de natuurkundige Philippe M. Binder kon Wolpert bewijzen, dat „het gehele fysische universum niet volledig door één enkel systeem van afgeleiden, dat daarbinnen bestaat, kan worden begrepen“.(4) Daarom kan zich het naturalistische wereldbeeld, tegen de wens van vele van zijn aanhangers, niet uit zichzelf en in zichzelf valideren.
(2) David F. Coppedge, Acts and Facts 38/4, April 2009, p. 19.
(3) Nature Editorial, Humanity and Evolution: Charles Darwin’s thinking about the natural world was profoundly influenced by his revulsion for slavery, Nature 457, 12. Februar 2009, p. 763 – 764.
(4) Philippe M. Binder, Philosophy of science: Theories of almost everything, Nature 455, 16. Oktober 2008, p. 884 – 885.
Bron
Met behulp van de evolutie-, oersoep- en oerknaltheorie probeert men de wereld op zuiver natuurlijke wijze te verklaren. Natuur en natuurlijk zijn echter zeer flexibele woorden. Bij een nauwkeuriger onderzoek mislukt de scheiding tussen het „natuurlijke” en het „bovennatuurlijke”.
Veel wetenschappers bedoelen met het begrip „natuurlijk” in de eerste plaats slechts één enkele betekenis, die echter in de praktijk verschillend wordt toegepast. De natuur wordt allereerst tot een universum van deeltjes en krachten beperkt. Hiervan uitgesloten zijn goden, engelen en alle andere „bovennatuurlijke” objecten. Daarna echter maakt men een ommezwaai en gebruikt begrippen voor rationaliteit en moraal, die eveneens niet tot deeltjes en krachten gereduceerd kunnen worden.
Overdenk de volgende niet-natuurkundige grootheden die in de wetenschappelijke literatuur gebruikt worden: Krachten, die op afstand werken, singulariteit, oneindigheid, bewustzijn, verstand, buitenaardse intelligentie, placebo-effect, niet waarneembare fenomenen zoals het binnenste van sterren, donkere materie, donkere energie, quarks, superstrings, de oerknal en het ontstaan van leven. Enige wetenschappers bedenken zelfs parallelle universums of een oneindig multiversum. Hoe natuurlijk is dat alles?(2)
En we werken met talrijke begrippen zoals: Informatie, wiskunde, de wetten van de logica, filosofie, geschiedenis, verstand, de wetenschappelijke methode, rationaliteit, classificatie, causaliteit, inductie, objectiviteit. De wetenschap zelf is een begrip.
Andere niet-fysische begrippen zijn: De morele categorieën zoals waarheid, eerlijkheid, ethiek, integriteit en gerechtigheid, die tijdloos en universeel zijn en die zich beroepen op absolute waarden. De wetenschap is van veel zaken afhankelijk die zich niet met deeltjes en krachten laten uitleggen.
Het wetenschappelijk tijdschrift Nature schrijft dat de wetenschap aan de waarheid moet vasthouden, ook wanneer zij onaangenaam of pijnlijk is. „Het geloof van de meeste mensen neigt ertoe, het eigenbelang te versterken. In deze onnatuurlijkheid ligt de grote kracht van de wetenschap“.(3)
De wiskundige en logicus Kurt Gödel kon aantonen, dat de wiskunde zichzelf niet kan valideren. De natuurkundige David Wolpert heeft dit onlangs tot elke wetenschappelijke argumentatie uitgebreid. Volgens de natuurkundige Philippe M. Binder kon Wolpert bewijzen, dat „het gehele fysische universum niet volledig door één enkel systeem van afgeleiden, dat daarbinnen bestaat, kan worden begrepen“.(4) Daarom kan zich het naturalistische wereldbeeld, tegen de wens van vele van zijn aanhangers, niet uit zichzelf en in zichzelf valideren.
(2) David F. Coppedge, Acts and Facts 38/4, April 2009, p. 19.
(3) Nature Editorial, Humanity and Evolution: Charles Darwin’s thinking about the natural world was profoundly influenced by his revulsion for slavery, Nature 457, 12. Februar 2009, p. 763 – 764.
(4) Philippe M. Binder, Philosophy of science: Theories of almost everything, Nature 455, 16. Oktober 2008, p. 884 – 885.
Bron
Uw woord is de waarheid (Joh, 17:17)
67 - Dogma van de evolutietheorie
67 - Dogma van de evolutietheorie.
In het denken van vele wetenschappers is wetenschap niets anders dan toegepaste naturalisme, of zoals Steven Weinberg het formuleert: „De wetenschap - ongeachte welke - kan slechts dan voortgang maken, indien zij aanneemt, dat er geen Goddelijk ingrijpen bestaat, en zij beseft hoe ver men met deze aanname komen kan.“ Maar: Het bestaan van God kan natuurwetenschappelijk niet uitgesloten worden. En: Indien God toch bestaat, dan kan de wetenschap - ongeacht welke - slechts voortgang maken indien zij Hem in hun bespiegelingen betrekken.
Zoals we uit het inleidende citaat van Steven Weinberg(5) merken, werken veel wetenschappers volgens de niet bewijsbare aanname dat er in de natuur geen Goddelijke ingrijpen bestaat. Er mogen echter in de wetenschap principieel geen dogmatische aannames gemaakt worden. Wetenschap moet betekenen: de waarheid vinden. Ongeacht met welke middelen en onafhankelijk van haar inhoud.
Ondanks vele pogingen moet duidelijk vastgesteld worden, dat het bestaan van God niet weerlegd kan worden. Verder geldt de grondregel dat er geen weten zonder aannames bestaat en dat aan onze cognitieve vermogens grenzen zijn gesteld (zie bijvoorbeeld de onvolledigheidsstellingen van Gödel, de onzekerheidsrelatie van Heisenberg).
Karl Popper beschrijft deze omstandigheid als volgt: „Zeker weten is ons niet toegestaan. Ons weten is een kritisch gissen, een net van hypothesen, een weefsel van vermoedens... En ons gissen wordt geleid door het onwetenschappelijke bovennatuurlijke (!) geloof, dat er wetmatigheden zijn, die wij ontsluieren en ontdekken kunnen“.(6)
De geschiedenis van de evolutietheorie
De evolutiegedachte is niets nieuws. Reeds eeuwen voor Christus bestonden er voorstellingen dat het leven zich had ontwikkeld en de organismen van elkaar afstammen. Zo vertegenwoordigde bijvoorbeeld Anaximander van Milete (610 – 547 v.Chr.) het idee dat visachtige wezens uit het water zich tot dieren en mensen zouden hebben veranderd. De doorbraak van de evolutiegedachte en zijn acceptatie en maatschappelijke erkenning is door filosofische stromingen in de 18e eeuw mogelijk gemaakt.
Toen het rationalisme aan het einde van de 17de eeuw het menselijke verstand tot het hoogste goed verhief en het materialisme de materie als het enig werkelijke beschouwde, kon de filosofische denkrichting van het naturalisme zich gaan ontplooien. Het naturalisme erkent geen bestaan buiten de zichtbare wereld. De DUDEN (Duits woordenboek) beschrijft het naturalisme als „ een filosofische, religieuze wereldbeschouwing, volgens welke alles uit de natuur en deze alleen uit zichzelf verklaarbaar is“.(7)
De filosoof Wilfrid Sellars schrijft: „Wanneer het om de beschrijving en verklaring van de wereld gaat, zijn de natuurwetenschappen de maatstaf van alle dingen“.(8) De logische conclusie van deze wereldbeschouwing is onvermijdbaar een soort ontwikkelingsleer, want alle bovennatuurlijke zaken worden geloochend. Echter:
Uiteindelijk hebben niet de kennis van de natuurwetenschap ertoe geleid een bovennatuurlijke instantie uit te sluiten. Veeleer werd zij door de filosofie van het naturalisme op voorhand uitgesloten.
De Jezuïet en paleontoloog Pierre Teilhard de Chardin schrijft, dat de evolutie een „algemeen geldig postulaat (vereiste) is, waarvoor zich alle theorieën, alle hypothesen en alle systemen in de toekomst moeten buigen en eraan voldoen, om als voorstelbaar en waar te kunnen gelden. De evolutie is een licht, dat alle feiten verlicht, een weg, die alle gedachtegangen moeten volgen...“(9)
De evolutionist en nobelprijswinnaar Konrad Lorenz gelooft dat het „uitsluitend aan niet rationele, sentimentele weerstanden ligt, indien er tegenwoordig nog ontwikkelde mensen zijn die niet in de afstammingsleer geloven“.(10)
De zoöloog D.M.S. Watson schrijft echter, dat de evolutie geaccepteerd wordt „niet omdat men iets dergelijks zou hebben waargenomen, of omdat men haar als door een logische samenhangende reeks van bewijzen als waar zou kunnen bewijzen, maar omdat het enige alternatief daarvoor, de scheppingshandeling van God, simpelweg ondenkbaar is“.(11)
(5) Steven Weinberg, Dreams of a final Theory, Vintage, 1994.
(6) Karl R. Popper, Logik der Forschung, zitiert in Volker Kessler, „Ist die Existenz Gottes beweisbar?“, S. 84.
(7) Das Fremdwörterbuch, DUDEN, 2005.
(8) Wilfrid Sellars, Science, Perception and Reality, Routledge and Kegan Paul, London, 1963, p. 173.
(9) Marie-Joseph Pierre Teilhard de Chardin, The Phenomenon of Man, 1959, deutsche Ausgabe: Der Mensch im Kosmos, C.H. Beck, München, 1959.
(10) Konrad Lorenz zitiert aus Hoimar v. Ditfurth, Evolution, Hoffmann und Campe, 1975, S. 13.
(11) D.M.S. Watson, Nature 123, 29. Juni 1929, p. 233.
Bron
In het denken van vele wetenschappers is wetenschap niets anders dan toegepaste naturalisme, of zoals Steven Weinberg het formuleert: „De wetenschap - ongeachte welke - kan slechts dan voortgang maken, indien zij aanneemt, dat er geen Goddelijk ingrijpen bestaat, en zij beseft hoe ver men met deze aanname komen kan.“ Maar: Het bestaan van God kan natuurwetenschappelijk niet uitgesloten worden. En: Indien God toch bestaat, dan kan de wetenschap - ongeacht welke - slechts voortgang maken indien zij Hem in hun bespiegelingen betrekken.
Zoals we uit het inleidende citaat van Steven Weinberg(5) merken, werken veel wetenschappers volgens de niet bewijsbare aanname dat er in de natuur geen Goddelijke ingrijpen bestaat. Er mogen echter in de wetenschap principieel geen dogmatische aannames gemaakt worden. Wetenschap moet betekenen: de waarheid vinden. Ongeacht met welke middelen en onafhankelijk van haar inhoud.
Ondanks vele pogingen moet duidelijk vastgesteld worden, dat het bestaan van God niet weerlegd kan worden. Verder geldt de grondregel dat er geen weten zonder aannames bestaat en dat aan onze cognitieve vermogens grenzen zijn gesteld (zie bijvoorbeeld de onvolledigheidsstellingen van Gödel, de onzekerheidsrelatie van Heisenberg).
Karl Popper beschrijft deze omstandigheid als volgt: „Zeker weten is ons niet toegestaan. Ons weten is een kritisch gissen, een net van hypothesen, een weefsel van vermoedens... En ons gissen wordt geleid door het onwetenschappelijke bovennatuurlijke (!) geloof, dat er wetmatigheden zijn, die wij ontsluieren en ontdekken kunnen“.(6)
De geschiedenis van de evolutietheorie
De evolutiegedachte is niets nieuws. Reeds eeuwen voor Christus bestonden er voorstellingen dat het leven zich had ontwikkeld en de organismen van elkaar afstammen. Zo vertegenwoordigde bijvoorbeeld Anaximander van Milete (610 – 547 v.Chr.) het idee dat visachtige wezens uit het water zich tot dieren en mensen zouden hebben veranderd. De doorbraak van de evolutiegedachte en zijn acceptatie en maatschappelijke erkenning is door filosofische stromingen in de 18e eeuw mogelijk gemaakt.
Toen het rationalisme aan het einde van de 17de eeuw het menselijke verstand tot het hoogste goed verhief en het materialisme de materie als het enig werkelijke beschouwde, kon de filosofische denkrichting van het naturalisme zich gaan ontplooien. Het naturalisme erkent geen bestaan buiten de zichtbare wereld. De DUDEN (Duits woordenboek) beschrijft het naturalisme als „ een filosofische, religieuze wereldbeschouwing, volgens welke alles uit de natuur en deze alleen uit zichzelf verklaarbaar is“.(7)
De filosoof Wilfrid Sellars schrijft: „Wanneer het om de beschrijving en verklaring van de wereld gaat, zijn de natuurwetenschappen de maatstaf van alle dingen“.(8) De logische conclusie van deze wereldbeschouwing is onvermijdbaar een soort ontwikkelingsleer, want alle bovennatuurlijke zaken worden geloochend. Echter:
Uiteindelijk hebben niet de kennis van de natuurwetenschap ertoe geleid een bovennatuurlijke instantie uit te sluiten. Veeleer werd zij door de filosofie van het naturalisme op voorhand uitgesloten.
De Jezuïet en paleontoloog Pierre Teilhard de Chardin schrijft, dat de evolutie een „algemeen geldig postulaat (vereiste) is, waarvoor zich alle theorieën, alle hypothesen en alle systemen in de toekomst moeten buigen en eraan voldoen, om als voorstelbaar en waar te kunnen gelden. De evolutie is een licht, dat alle feiten verlicht, een weg, die alle gedachtegangen moeten volgen...“(9)
De evolutionist en nobelprijswinnaar Konrad Lorenz gelooft dat het „uitsluitend aan niet rationele, sentimentele weerstanden ligt, indien er tegenwoordig nog ontwikkelde mensen zijn die niet in de afstammingsleer geloven“.(10)
De zoöloog D.M.S. Watson schrijft echter, dat de evolutie geaccepteerd wordt „niet omdat men iets dergelijks zou hebben waargenomen, of omdat men haar als door een logische samenhangende reeks van bewijzen als waar zou kunnen bewijzen, maar omdat het enige alternatief daarvoor, de scheppingshandeling van God, simpelweg ondenkbaar is“.(11)
(5) Steven Weinberg, Dreams of a final Theory, Vintage, 1994.
(6) Karl R. Popper, Logik der Forschung, zitiert in Volker Kessler, „Ist die Existenz Gottes beweisbar?“, S. 84.
(7) Das Fremdwörterbuch, DUDEN, 2005.
(8) Wilfrid Sellars, Science, Perception and Reality, Routledge and Kegan Paul, London, 1963, p. 173.
(9) Marie-Joseph Pierre Teilhard de Chardin, The Phenomenon of Man, 1959, deutsche Ausgabe: Der Mensch im Kosmos, C.H. Beck, München, 1959.
(10) Konrad Lorenz zitiert aus Hoimar v. Ditfurth, Evolution, Hoffmann und Campe, 1975, S. 13.
(11) D.M.S. Watson, Nature 123, 29. Juni 1929, p. 233.
Bron
Uw woord is de waarheid (Joh, 17:17)
68 - Evolutionaire psychologie
68 - Evolutionaire psychologie.
Sinds enige jaren verschijnen in de media vele populair wetenschappelijke artikelen, waarin menselijke en dierlijke gedragingen in de context van de evolutietheorie worden verklaard. Heel vaak gaat het daarbij om onderzoek van het menselijk seksueel gedrag. Veel conclusies over de evolutionaire vorming van cognitieve mechanismen blijken cirkelredeneringen te zijn. Andere zijn zo vaag en algemeen geformuleerd, dat men ze slechts als geloofwaardig klinkende bedenksels kan beschouwen die niet te bewijzen of te weerleggen zijn.
Waartoe dient het vrouwelijk orgasme? Is het aantal orgasmen groter bij vrouwen, die een partner met een hoger inkomen hebben? Hoe hebben zich geestelijke fenomenen zoals „genegenheid” en „zorg voor de eigen kinderen” ontwikkeld? Is ons verstand het product van een langdurig proces van aanpassingen?
Vragen zoals deze worden binnen het model van de evolutietheorie aan de hand van de evolutietheorie afgehandeld en kunnen meermaals heel geloofwaardig worden beantwoord. Op gelijke wijze handelen in God gelovende filosofen en theologen, wanneer zij binnen het model van een door God geschapen wereld aan de hand van de Bijbel of andere geschriften hun religieuze visies verdedigen. In beide gevallen kan nauwelijks van een bewijsvoering in eigenlijke zin gesproken worden.
Definitie en geschiedenis van de evolutionaire psychologie
De evolutionaire psychologie is een tak van onderzoek waarin de herkomst van de menselijke geest aan de hand van de evolutie verklaard moet worden. De evolutionaire psychologie is inhoudelijk niet begrensd. Veeleer moet zij op alle gebieden van de psychologie als een nieuwe methodische werkwijze ter beschikking staan. Zij moet op elk gebied van de psychologie toepasbaar zijn.(12)
In de evolutionaire psychologie spelen klassieke psychologische gegevens ook een grote rol, maar zij worden aangevuld, bijvoorbeeld door aannames over de menselijke evolutie, bijvoorbeeld „jagers en verzamelaars”- studies of economische modellen. Enige bespiegelingen gaan terug tot Charles Darwin, maar pas door samenwerking van de psychologe Leda Cosmides met de antropoloog John Tooby werd de evolutionaire psychologie kort na 1990 tot een zelfstandige en invloedrijke werkwijze.(13)
Een voorbeeld voor de „scheppingspsychologie”
Indien men enige honderden vrouwengezichten driedimensionaal vastlegt en daarna een typisch gemiddeld gezicht berekent, dan ziet men een vrouw, die men zich in het algemeen als perfecte schoonheid voorstelt. De neiging een „mooie” levenspartner te kiezen, zou men „scheppingspsychologisch” zo kunnen interpreteren, dat elk levend wezen naar zijn soort geschapen werd en de individuen proberen hun soort gemiddeld te behouden.
Daartegenover zou vanuit evolutionair oogpunt te verwachten zijn, dat helemaal geen neiging of een „experimenteerlustige” wens herkenbaar is om zich te ontwikkelen in nieuwe, „buitengewone” richtingen.
(12) Aaron Sell, Edward H. Hagen, Leda Cosmides und John Tooby, Evolutionary Psychology: Applications and Criticisms, in Lynn Nadel’s Encyclopedia of Cognitive Science, John Wiley & Sons, Hoboken, 2006, p. 54.
(13) Jerome H. Barkow, John Tooby, Leda Cosmides, The Adapted Mind: Evolutionary Psychology and The Generation of Culture, Oxford University Press, Oxford, 1992.
Bron
Sinds enige jaren verschijnen in de media vele populair wetenschappelijke artikelen, waarin menselijke en dierlijke gedragingen in de context van de evolutietheorie worden verklaard. Heel vaak gaat het daarbij om onderzoek van het menselijk seksueel gedrag. Veel conclusies over de evolutionaire vorming van cognitieve mechanismen blijken cirkelredeneringen te zijn. Andere zijn zo vaag en algemeen geformuleerd, dat men ze slechts als geloofwaardig klinkende bedenksels kan beschouwen die niet te bewijzen of te weerleggen zijn.
Waartoe dient het vrouwelijk orgasme? Is het aantal orgasmen groter bij vrouwen, die een partner met een hoger inkomen hebben? Hoe hebben zich geestelijke fenomenen zoals „genegenheid” en „zorg voor de eigen kinderen” ontwikkeld? Is ons verstand het product van een langdurig proces van aanpassingen?
Vragen zoals deze worden binnen het model van de evolutietheorie aan de hand van de evolutietheorie afgehandeld en kunnen meermaals heel geloofwaardig worden beantwoord. Op gelijke wijze handelen in God gelovende filosofen en theologen, wanneer zij binnen het model van een door God geschapen wereld aan de hand van de Bijbel of andere geschriften hun religieuze visies verdedigen. In beide gevallen kan nauwelijks van een bewijsvoering in eigenlijke zin gesproken worden.
Definitie en geschiedenis van de evolutionaire psychologie
De evolutionaire psychologie is een tak van onderzoek waarin de herkomst van de menselijke geest aan de hand van de evolutie verklaard moet worden. De evolutionaire psychologie is inhoudelijk niet begrensd. Veeleer moet zij op alle gebieden van de psychologie als een nieuwe methodische werkwijze ter beschikking staan. Zij moet op elk gebied van de psychologie toepasbaar zijn.(12)
In de evolutionaire psychologie spelen klassieke psychologische gegevens ook een grote rol, maar zij worden aangevuld, bijvoorbeeld door aannames over de menselijke evolutie, bijvoorbeeld „jagers en verzamelaars”- studies of economische modellen. Enige bespiegelingen gaan terug tot Charles Darwin, maar pas door samenwerking van de psychologe Leda Cosmides met de antropoloog John Tooby werd de evolutionaire psychologie kort na 1990 tot een zelfstandige en invloedrijke werkwijze.(13)
Een voorbeeld voor de „scheppingspsychologie”
Indien men enige honderden vrouwengezichten driedimensionaal vastlegt en daarna een typisch gemiddeld gezicht berekent, dan ziet men een vrouw, die men zich in het algemeen als perfecte schoonheid voorstelt. De neiging een „mooie” levenspartner te kiezen, zou men „scheppingspsychologisch” zo kunnen interpreteren, dat elk levend wezen naar zijn soort geschapen werd en de individuen proberen hun soort gemiddeld te behouden.
Daartegenover zou vanuit evolutionair oogpunt te verwachten zijn, dat helemaal geen neiging of een „experimenteerlustige” wens herkenbaar is om zich te ontwikkelen in nieuwe, „buitengewone” richtingen.
(12) Aaron Sell, Edward H. Hagen, Leda Cosmides und John Tooby, Evolutionary Psychology: Applications and Criticisms, in Lynn Nadel’s Encyclopedia of Cognitive Science, John Wiley & Sons, Hoboken, 2006, p. 54.
(13) Jerome H. Barkow, John Tooby, Leda Cosmides, The Adapted Mind: Evolutionary Psychology and The Generation of Culture, Oxford University Press, Oxford, 1992.
Bron
Uw woord is de waarheid (Joh, 17:17)
69 - Toevallige processen
69 - Toevallige processen.
In de evolutietheorie is het algemeen gebruikte begrip „toeval” in de zin van ontwerp-, doel- en zinloos een negatieve, en het gebruik van het begrip toeval in de zin van een stochastisch (definitie zie hieronder) proces een vage bewering, zonder enige inhoud. De theoretische afwijzing van een sturende kracht (of God) of van hoe dan ook een oorzakelijkheid of de algemene bewering van stochastische processen hebben geen zeggingskracht. Dat blijft ook zo, indien aan het toeval een factor (naar men zegt) noodzakelijkheid wordt toegevoegd.
De factor toeval doortrekt de evolutietheorie als een rode draad. Toeval speelt zowel bij de mutatie alsook bij de selectie, alsook bij de overige evolutiefactoren (recombinaties, genverliezen, genvermenigvuldigingen, springende genen, horizontaal gentransfer, afscheiding van een populatie, enzovoorts) een beslissende of op zijn minst een voor een deel beslissende rol.(14)
Van toeval spreekt men wanneer een gebeurtenis niet causaal noodzakelijk optreedt. In de omgangstaal wordt het begrip echter ook dan toegepast indien een gebeurtenis in de praktijk niet te voorzien, voorspelbaar of berekenbaar is. Toevalligheid mag echter niet met onberekenbaarheid en onvoorspelbaarheid verwisseld worden.
Definitie van toeval en stochastiek volgens Brockhaus
Toeval: ″Dat, wat zonder herkenbare reden en zonder opzet plaatsvindt, het mogelijke, dat kan plaatsvinden, maar niet behoeft plaats te vinden (In tegenstelling tot: noodzakelijkheid).″
Stochastiek: ″Al het giswerk (bijvoorbeeld abstracte kunst) [...] Hoofdbegrip voor waarschijnlijkheidstheorie [...] De stochastiek omvat [...] alle kwantificeerbare aspecten van toevallige gebeurtenissen″.(15)
Ernst Mayr over toeval
„Helaas zien [...] sommigen [...] over het hoofd dat de natuurlijke selectie een tweestappen proces is. In de tweede stap is de selectie voor aanpassing inderdaad beslissend. Daarvoor ligt echter de eerste stap: het ontstaan van de variatie, die natuurlijke selectie het materiaal levert. Hier vinden de stochastische processen (dat betekent toevallige) plaats. [...] Bovendien mag men niet vergeten, dat toeval zelfs in de tweede fase van de evolutie, die van het overleven en van de voortplanting, een aanzienlijke rol speelt“.(16) Volgens Ernst Mayr is „toevalligheid” een „niet voorzienbare gebeurtenis”.(17)
Het begrip toeval wordt door de evolutionisten enerzijds in de zin van stochastische processen, en anderzijds (tenminste impliciet) eenvoudiger gezegd in de zin van (aldus Mayr) ontwerp- en doelloos toegepast.(18)
Charles Darwin schreef hierover:
„Ik heb tot nu toe het woord “toeval“ gebruikt, wanneer van veranderingen sprake was die bij organische wezens in de situatie van domesticatie vaker en bij degenen in de vrije natuur minder vaak optreden. Het woord toeval is natuurlijk geen correcte aanduiding, maar zij laat ons tenminste onze onwetendheid over de oorzaken van bijzondere veranderingen begrijpen”.(19)
Toeval als negatief begrip
Het gebruik van het begrip toeval in de evolutietheorie in de zin van ontwerp-, doel- en zinloos is een negatieve bewering, zonder enige inhoud. De theoretische afwijzing van een sturende kracht ofwel God of in het algemeen een causaliteit, heeft, zoals elke negatieve bewering, geen eigen zeggingskracht. Het in de evolutieleer zo toegepaste begrip blijft ook dan inhoudsloos, indien het met de factor (naar men zegt) noodzakelijkheid wordt gecombineerd, immers inhoudsloos maal inhoudsvol blijft nog steeds inhoudsloos.
Toeval in de zin van stochastische processen
De gebruik van het van het begrip toeval als evolutiefactor in de zin van een stochastisch proces is niet meer dan een bekentenis, dat men geen of geen precieze kennis ervan heeft hoe de evolutie zou verlopen. Zou men causaliteiten vermoeden en had men haar theoretisch reeds verklaard of zelfs empirisch onderzocht, dan behoefde men het begrip toeval of stochastisch proces als uitdrukking van onwetendheid niet meer te gebruiken.
Daadwerkelijk kan het uitgangspunt voor de ontelbare mutaties voor de zogenaamde ontwikkeling van organismen niet concreet gedefinieerd worden, noch kunnen op het genetische vlak statistische uitspraken gedaan worden over afzonderlijke, om maar niet te spreken van meerdere samenhangende, zogenaamde macro-evolutionaire processen. Allesomvattende stochastische processen zijn en blijven zonder uitgangstoestand en waarschijnlijkheidsberekeningen absoluut zonder inhoud.
Daarbij komt, dat voor de afloop van een stochastisch proces juist dat moet ontstaan, waaruit gekozen wordt. De dobbelsteen met zes ogen moet eerst bedacht en gemaakt zijn, voor hij kan worden geworpen. Het toevallig ontstaan van iets kan zo lang er nog geen keuzemogelijkheden bestaan niet als stochastisch proces benoemd worden. Hierbij moet men nauwkeurig onderscheid maken tussen het ontstaan van het nieuwe en de ontwikkeling van het bestaande. Voor het ontstaan van het nieuwe heeft de evolutietheorie geen verklaring. Voor de ontwikkeling uit het bestaande heeft zij met de algemene uitspraak van het stochastisch proces geen onderbouwde verklaring.
Conclusie(20)
De vermelding toeval en elke met de factor toeval verbonden uitspraak is zonder inhoud. De factoren Toeval x Wet geven steeds als resultaat: 0 x 1 = 0. Zodra een bewering de deelfactor toeval bevat, wordt de gehele bewering zonder inhoud, niet controleerbaar, niet bewijsbaar.
Degene die een theorie opstelt, waarvan de hoofdzaak is, een bovennatuurlijke kracht of elke andere causaliteit af te wijzen en verder niet te weten, hoe iets verloopt, stelt in feite helemaal geen theorie op.
(14) Ernst Mayr, Das ist Evolution, 3.A., München 2003, S. 177.
(15) Der Brockhaus, Naturwissenschaft und Technik, Heidelberg, 2003.
(16) Ernst Mayr, Das ist Evolution, S. 279 f., vgl. auch S. 281, 338, 343.
(17) Voetnoot 16, S. 354.
(18) Voetnoot 16, S. 154 & 263.
(19) Charles Darwin, The Origins of Species; übersetzt von Carl W. Neumann, Die Entstehung der Arten, Nikol Verlag Hamburg, 2004, S. 188.
(20) Dieter Aebi, Prozessakte Evolution, Evolution contra Kreation aus juristischer Sicht, Dillenburg 2006.
Bron
In de evolutietheorie is het algemeen gebruikte begrip „toeval” in de zin van ontwerp-, doel- en zinloos een negatieve, en het gebruik van het begrip toeval in de zin van een stochastisch (definitie zie hieronder) proces een vage bewering, zonder enige inhoud. De theoretische afwijzing van een sturende kracht (of God) of van hoe dan ook een oorzakelijkheid of de algemene bewering van stochastische processen hebben geen zeggingskracht. Dat blijft ook zo, indien aan het toeval een factor (naar men zegt) noodzakelijkheid wordt toegevoegd.
De factor toeval doortrekt de evolutietheorie als een rode draad. Toeval speelt zowel bij de mutatie alsook bij de selectie, alsook bij de overige evolutiefactoren (recombinaties, genverliezen, genvermenigvuldigingen, springende genen, horizontaal gentransfer, afscheiding van een populatie, enzovoorts) een beslissende of op zijn minst een voor een deel beslissende rol.(14)
Van toeval spreekt men wanneer een gebeurtenis niet causaal noodzakelijk optreedt. In de omgangstaal wordt het begrip echter ook dan toegepast indien een gebeurtenis in de praktijk niet te voorzien, voorspelbaar of berekenbaar is. Toevalligheid mag echter niet met onberekenbaarheid en onvoorspelbaarheid verwisseld worden.
Definitie van toeval en stochastiek volgens Brockhaus
Toeval: ″Dat, wat zonder herkenbare reden en zonder opzet plaatsvindt, het mogelijke, dat kan plaatsvinden, maar niet behoeft plaats te vinden (In tegenstelling tot: noodzakelijkheid).″
Stochastiek: ″Al het giswerk (bijvoorbeeld abstracte kunst) [...] Hoofdbegrip voor waarschijnlijkheidstheorie [...] De stochastiek omvat [...] alle kwantificeerbare aspecten van toevallige gebeurtenissen″.(15)
Ernst Mayr over toeval
„Helaas zien [...] sommigen [...] over het hoofd dat de natuurlijke selectie een tweestappen proces is. In de tweede stap is de selectie voor aanpassing inderdaad beslissend. Daarvoor ligt echter de eerste stap: het ontstaan van de variatie, die natuurlijke selectie het materiaal levert. Hier vinden de stochastische processen (dat betekent toevallige) plaats. [...] Bovendien mag men niet vergeten, dat toeval zelfs in de tweede fase van de evolutie, die van het overleven en van de voortplanting, een aanzienlijke rol speelt“.(16) Volgens Ernst Mayr is „toevalligheid” een „niet voorzienbare gebeurtenis”.(17)
Het begrip toeval wordt door de evolutionisten enerzijds in de zin van stochastische processen, en anderzijds (tenminste impliciet) eenvoudiger gezegd in de zin van (aldus Mayr) ontwerp- en doelloos toegepast.(18)
Charles Darwin schreef hierover:
„Ik heb tot nu toe het woord “toeval“ gebruikt, wanneer van veranderingen sprake was die bij organische wezens in de situatie van domesticatie vaker en bij degenen in de vrije natuur minder vaak optreden. Het woord toeval is natuurlijk geen correcte aanduiding, maar zij laat ons tenminste onze onwetendheid over de oorzaken van bijzondere veranderingen begrijpen”.(19)
Toeval als negatief begrip
Het gebruik van het begrip toeval in de evolutietheorie in de zin van ontwerp-, doel- en zinloos is een negatieve bewering, zonder enige inhoud. De theoretische afwijzing van een sturende kracht ofwel God of in het algemeen een causaliteit, heeft, zoals elke negatieve bewering, geen eigen zeggingskracht. Het in de evolutieleer zo toegepaste begrip blijft ook dan inhoudsloos, indien het met de factor (naar men zegt) noodzakelijkheid wordt gecombineerd, immers inhoudsloos maal inhoudsvol blijft nog steeds inhoudsloos.
Toeval in de zin van stochastische processen
De gebruik van het van het begrip toeval als evolutiefactor in de zin van een stochastisch proces is niet meer dan een bekentenis, dat men geen of geen precieze kennis ervan heeft hoe de evolutie zou verlopen. Zou men causaliteiten vermoeden en had men haar theoretisch reeds verklaard of zelfs empirisch onderzocht, dan behoefde men het begrip toeval of stochastisch proces als uitdrukking van onwetendheid niet meer te gebruiken.
Daadwerkelijk kan het uitgangspunt voor de ontelbare mutaties voor de zogenaamde ontwikkeling van organismen niet concreet gedefinieerd worden, noch kunnen op het genetische vlak statistische uitspraken gedaan worden over afzonderlijke, om maar niet te spreken van meerdere samenhangende, zogenaamde macro-evolutionaire processen. Allesomvattende stochastische processen zijn en blijven zonder uitgangstoestand en waarschijnlijkheidsberekeningen absoluut zonder inhoud.
Daarbij komt, dat voor de afloop van een stochastisch proces juist dat moet ontstaan, waaruit gekozen wordt. De dobbelsteen met zes ogen moet eerst bedacht en gemaakt zijn, voor hij kan worden geworpen. Het toevallig ontstaan van iets kan zo lang er nog geen keuzemogelijkheden bestaan niet als stochastisch proces benoemd worden. Hierbij moet men nauwkeurig onderscheid maken tussen het ontstaan van het nieuwe en de ontwikkeling van het bestaande. Voor het ontstaan van het nieuwe heeft de evolutietheorie geen verklaring. Voor de ontwikkeling uit het bestaande heeft zij met de algemene uitspraak van het stochastisch proces geen onderbouwde verklaring.
Conclusie(20)
De vermelding toeval en elke met de factor toeval verbonden uitspraak is zonder inhoud. De factoren Toeval x Wet geven steeds als resultaat: 0 x 1 = 0. Zodra een bewering de deelfactor toeval bevat, wordt de gehele bewering zonder inhoud, niet controleerbaar, niet bewijsbaar.
Degene die een theorie opstelt, waarvan de hoofdzaak is, een bovennatuurlijke kracht of elke andere causaliteit af te wijzen en verder niet te weten, hoe iets verloopt, stelt in feite helemaal geen theorie op.
(14) Ernst Mayr, Das ist Evolution, 3.A., München 2003, S. 177.
(15) Der Brockhaus, Naturwissenschaft und Technik, Heidelberg, 2003.
(16) Ernst Mayr, Das ist Evolution, S. 279 f., vgl. auch S. 281, 338, 343.
(17) Voetnoot 16, S. 354.
(18) Voetnoot 16, S. 154 & 263.
(19) Charles Darwin, The Origins of Species; übersetzt von Carl W. Neumann, Die Entstehung der Arten, Nikol Verlag Hamburg, 2004, S. 188.
(20) Dieter Aebi, Prozessakte Evolution, Evolution contra Kreation aus juristischer Sicht, Dillenburg 2006.
Bron
Uw woord is de waarheid (Joh, 17:17)
70 - Causaal evolutieonderzoek
70 - Causaal evolutieonderzoek.
Het causale evolutieonderzoek heeft een onoverbrugbaar bewijsprobleem: Zij moet op basis van proefondervindelijke wetten (beschrijving van berekenbare en voorspelbare gebeurtenissen) een volgens haar eigen theorie toevallige ontwikkeling bewijzen. De veronderstelde lange tijdsperioden (waarin macro-evolutionaire ontwikkelingen zouden hebben plaatsgevonden) en inhoudsloze uitspraken (zoals, dat de evolutie „gericht”, maar niet „doelgericht” verloopt), beschermen de theorie voor tegenargumenten.
Voor- en tegenstanders van de evolutietheorie hebben exact dezelfde gegevens tot hun beschikking. De basisprincipes voor de betreffende interpretaties van de ter beschikking staande gegevens reiken bij beiden precies even ver - namelijk niet verder dan de huidige waarneming of het huidig experiment alsook het huidig bewijs door proefondervindelijke wetten (causaliteit, wetmatigheden). Het verleden laat zich daarentegen slechts zeer beperkt waarnemen of experimenteel bewijzen.
Historisch en causaal evolutieonderzoek
Het zogenaamde historisch evolutieonderzoek met de vakken vergelijkende biologie en paleontologie beschikken slechts over de gegevens van tegenwoordig bestaande en voorhanden zijnde overblijfselen van dode organismen, waaronder fossielen. Het causale evolutieonderzoek met de vakgebieden van soortenvorming door de zogenaamde evolutiefactoren (mutatie en selectie) alsook het moleculaire evolutieonderzoek probeert op basis van huidige gegevens actuele proefondervindelijke wetten of wetmatigheden voor de ontwikkeling aan te tonen. Zo zijn bij het historische evolutieonderzoek feiten van het heden in het verleden te interpreteren, terwijl bij het causale evolutieonderzoek in het heden gevonden proefondervindelijke wetten naar het verleden geëxtrapoleerd worden!
Bij de overdraging van de proefondervindelijke wetten naar het verleden alsook de naar het verleden gerichte interpretaties van fossielen speelt het wereldbeeld de beslissende rol. Waarneming en geloof vermengen zich onvermijdelijk. Omdat enkele gegevens (bijvoorbeeld het uiterlijk van een enkel fossiel) en enkele proefondervindelijke wetten nog geen beeld van het verleden geven, moeten vele gegevens en meerdere proefondervindelijke wetten tot één geheel (voor een theorie over het verleden) gecombineerd worden.
Omdat de gegevens actueel en talrijk, en de proefondervindelijke wetten actueel en zeer complex zijn, is de vereniging tot een, ook maar bij benadering, consistente (in zich zonder tegenspraken en sluitend) theorie zonder de richtlijnen van een gekozen wereldbeeld helemaal niet mogelijk. Het beeld van het verleden ontstaat daarom onvermijdelijk uit de combinatie van waarneming en geloof, of uit de combinatie van de methoden der inductie en deductie (afleiding van het algemene vanuit het enkele en omgekeerd).
Het bewijsprobleem
Empirisch kunnen slechts actuele of niet veranderde feiten en proefondervindelijke wetmatigheden bewezen worden. Aangezien echter het actuele feitenbewijs voor de oorsprong en een in het verleden liggende ontwikkeling van materie en leven totaal wegvalt, blijft daarvoor slechts het indirecte bewijs middels actuele proefondervindelijke wetten met de aanname van gelijke omstandigheden in het verleden. Ervaringsregels doen zich kennen - zoals alle wetmatigheden - als berekenbare, voorspelbare, nauwkeurig gedefinieerde werkelijke gebeurtenissen.
De causale evolutieonderzoekers hebben daarom een onoverbrugbaar bewijsprobleem: Zij moeten met berekenbare en voorspelbare gebeurtenissen een volgens eigen theorie toevallige, dat wil zeggen niet berekenbare en onvoorspelbare ontwikkeling bewijzen. Dat is onmogelijk!
De factor toeval maakt het empirische onderzoek van de macro-evolutie, dat wil zeggen de gemeenschappelijke afstamming en ontwikkeling vanaf het begin, onmogelijk!
Conclusie(21)
Aangezien middels de, door het causale evolutieonderzoek gezochte proefondervindelijke wetten, toevallige ontwikkelingen niet bewezen kunnen worden, deugt voor de bewijsvoering van de veronderstelde macro-evolutie op zich, uitsluitend het historisch evolutieonderzoek van de paleontologie. Daarbij komt de geologie en in beperkte mate de archeologie haar te hulp. Echter voor het verband tussen de factor tijd in de datering van gesteenten en de daarin aanwezige fossielen is er het gevaar van wederzijdse beïnvloeding bij de interpretatie van de feiten. Historisch evolutieonderzoek is geen empirische wetenschap.
(21) Dieter Aebi, Prozessakte Evolution, Evolution contra Kreation aus juristischer Sicht, Dillenburg 2006, S. 9.
Bron
Het causale evolutieonderzoek heeft een onoverbrugbaar bewijsprobleem: Zij moet op basis van proefondervindelijke wetten (beschrijving van berekenbare en voorspelbare gebeurtenissen) een volgens haar eigen theorie toevallige ontwikkeling bewijzen. De veronderstelde lange tijdsperioden (waarin macro-evolutionaire ontwikkelingen zouden hebben plaatsgevonden) en inhoudsloze uitspraken (zoals, dat de evolutie „gericht”, maar niet „doelgericht” verloopt), beschermen de theorie voor tegenargumenten.
Voor- en tegenstanders van de evolutietheorie hebben exact dezelfde gegevens tot hun beschikking. De basisprincipes voor de betreffende interpretaties van de ter beschikking staande gegevens reiken bij beiden precies even ver - namelijk niet verder dan de huidige waarneming of het huidig experiment alsook het huidig bewijs door proefondervindelijke wetten (causaliteit, wetmatigheden). Het verleden laat zich daarentegen slechts zeer beperkt waarnemen of experimenteel bewijzen.
Historisch en causaal evolutieonderzoek
Het zogenaamde historisch evolutieonderzoek met de vakken vergelijkende biologie en paleontologie beschikken slechts over de gegevens van tegenwoordig bestaande en voorhanden zijnde overblijfselen van dode organismen, waaronder fossielen. Het causale evolutieonderzoek met de vakgebieden van soortenvorming door de zogenaamde evolutiefactoren (mutatie en selectie) alsook het moleculaire evolutieonderzoek probeert op basis van huidige gegevens actuele proefondervindelijke wetten of wetmatigheden voor de ontwikkeling aan te tonen. Zo zijn bij het historische evolutieonderzoek feiten van het heden in het verleden te interpreteren, terwijl bij het causale evolutieonderzoek in het heden gevonden proefondervindelijke wetten naar het verleden geëxtrapoleerd worden!
Bij de overdraging van de proefondervindelijke wetten naar het verleden alsook de naar het verleden gerichte interpretaties van fossielen speelt het wereldbeeld de beslissende rol. Waarneming en geloof vermengen zich onvermijdelijk. Omdat enkele gegevens (bijvoorbeeld het uiterlijk van een enkel fossiel) en enkele proefondervindelijke wetten nog geen beeld van het verleden geven, moeten vele gegevens en meerdere proefondervindelijke wetten tot één geheel (voor een theorie over het verleden) gecombineerd worden.
Omdat de gegevens actueel en talrijk, en de proefondervindelijke wetten actueel en zeer complex zijn, is de vereniging tot een, ook maar bij benadering, consistente (in zich zonder tegenspraken en sluitend) theorie zonder de richtlijnen van een gekozen wereldbeeld helemaal niet mogelijk. Het beeld van het verleden ontstaat daarom onvermijdelijk uit de combinatie van waarneming en geloof, of uit de combinatie van de methoden der inductie en deductie (afleiding van het algemene vanuit het enkele en omgekeerd).
Het bewijsprobleem
Empirisch kunnen slechts actuele of niet veranderde feiten en proefondervindelijke wetmatigheden bewezen worden. Aangezien echter het actuele feitenbewijs voor de oorsprong en een in het verleden liggende ontwikkeling van materie en leven totaal wegvalt, blijft daarvoor slechts het indirecte bewijs middels actuele proefondervindelijke wetten met de aanname van gelijke omstandigheden in het verleden. Ervaringsregels doen zich kennen - zoals alle wetmatigheden - als berekenbare, voorspelbare, nauwkeurig gedefinieerde werkelijke gebeurtenissen.
De causale evolutieonderzoekers hebben daarom een onoverbrugbaar bewijsprobleem: Zij moeten met berekenbare en voorspelbare gebeurtenissen een volgens eigen theorie toevallige, dat wil zeggen niet berekenbare en onvoorspelbare ontwikkeling bewijzen. Dat is onmogelijk!
De factor toeval maakt het empirische onderzoek van de macro-evolutie, dat wil zeggen de gemeenschappelijke afstamming en ontwikkeling vanaf het begin, onmogelijk!
Conclusie(21)
Aangezien middels de, door het causale evolutieonderzoek gezochte proefondervindelijke wetten, toevallige ontwikkelingen niet bewezen kunnen worden, deugt voor de bewijsvoering van de veronderstelde macro-evolutie op zich, uitsluitend het historisch evolutieonderzoek van de paleontologie. Daarbij komt de geologie en in beperkte mate de archeologie haar te hulp. Echter voor het verband tussen de factor tijd in de datering van gesteenten en de daarin aanwezige fossielen is er het gevaar van wederzijdse beïnvloeding bij de interpretatie van de feiten. Historisch evolutieonderzoek is geen empirische wetenschap.
(21) Dieter Aebi, Prozessakte Evolution, Evolution contra Kreation aus juristischer Sicht, Dillenburg 2006, S. 9.
Bron
Uw woord is de waarheid (Joh, 17:17)
71 - Homologe organen
71 - Homologe organen.
De op gelijke wijze opgebouwde lichaamsdelen van veel organismen worden homologe (gelijksoortige) organen genoemd. Een voorbeeld: De borstvinnen van vissen, de voorpoten van de gewervelde landdieren en de vleugels van vogels en vleermuizen. Bovendien zijn alle ons bekende organismen uit dezelfde basisbouwstenen (proteïnen) opgebouwd. Ook de informatiedrager (DNA) is bij alle organismen hetzelfde. Deze overeenkomsten kunnen wijzen op een gemeenschappelijke afstamming maar ook op een gemeenschappelijke Ontwerper/Schepper.
Elke creatieve intelligentie heeft haar individuele handschrift. Indien wij bijvoorbeeld de schilderijen en beelden van Pablo Picasso bestuderen, dan zien wij eveneens overeenkomsten en een ontwikkeling. Niemand zal echter op de gedachte komen, dat zijn werken van elkaar afstammen. Overeenkomsten op zich zijn geen bewijs voor afstamming. Zij tonen ons uitsluitend, dat bij de verschillende organismen dezelfde basisprincipes worden toegepast.
Hetzelfde geldt voor het DNA: Dat de bouwplannen van alle organismen door middel van dezelfde genetische code geschreven zijn, is voor de hand liggend, omdat deze code voor elke vorm van leven optimaal voor gebruik is.
Problemen bij de duiding van overeenkomsten
De duiding van homologieën (overeenkomsten) als indicatie voor gemeenschappelijke afstamming is slechts mogelijk door een analogieredenering, die echter niet noodzakelijk is. Veel overeenkomsten zijn verklaarbaar vanuit de functie, zodat zij met betrekking tot evolutie geen aanvullende verklaring geeft maar een cirkelredenering is.(22)
Overeenkomsten als indicatie voor gemeenschappelijke afstamming kunnen aan de hand van proefondervindelijke gegevens niet eenduidig bepaald worden. In de regel worden zij pas als zodanig erkend, uitgaande van evolutionaire hypothesen bij de toepassing van het efficiëntie principe. Evolutie kan niet door overeenkomsten bewezen worden.
Tegenstrijdige stambomen
Veel homologe organen treft men aan bij organismen, die volgens hun (naar men zegt) afstammingsrelatie slechts zeer ver verwijderd met elkaar verwant kunnen zijn. Daarom zou een groot deel van de overeenkomsten evolutietheoretisch als parallelle ontwikkelingen gezien moeten worden, hetgeen aanzienlijke verklaringsproblemen geeft. Een algemene objectieve onderscheidingsmogelijkheid tussen overeenkomst en parallelontwikkeling bestaat er niet. Vaak verschijnen de overeenkomsten bij verschillende soorten en hogere groepen (taxa) als op zich staand onderdeel.
Volgroeide organen, orgaanopbouw, unieke ontwikkelingswegen van de eicel tot de geslachtsrijpe toestand en genen steunen vaak tegenstrijdige overeenkomstresultaten. Dit leidde tot een crisis in het overeenkomstconcept, aangezien meer en meer onduidelijk is geworden, hoe overeenkomsten als heenwijzing naar stamhistorische verwandschappen verklaard zouden worden.(23)
(22) Reinhard Junker, Ähnlichkeiten – Rudimente – Atavismen, Hänssler-Verlag, 2002, S. 18.
(23) Junker und Scherer, Evolution, ein kritisches Lehrbuch, Weyel, 2006, S. 167 – 190 und 301.
Bron
De op gelijke wijze opgebouwde lichaamsdelen van veel organismen worden homologe (gelijksoortige) organen genoemd. Een voorbeeld: De borstvinnen van vissen, de voorpoten van de gewervelde landdieren en de vleugels van vogels en vleermuizen. Bovendien zijn alle ons bekende organismen uit dezelfde basisbouwstenen (proteïnen) opgebouwd. Ook de informatiedrager (DNA) is bij alle organismen hetzelfde. Deze overeenkomsten kunnen wijzen op een gemeenschappelijke afstamming maar ook op een gemeenschappelijke Ontwerper/Schepper.
Elke creatieve intelligentie heeft haar individuele handschrift. Indien wij bijvoorbeeld de schilderijen en beelden van Pablo Picasso bestuderen, dan zien wij eveneens overeenkomsten en een ontwikkeling. Niemand zal echter op de gedachte komen, dat zijn werken van elkaar afstammen. Overeenkomsten op zich zijn geen bewijs voor afstamming. Zij tonen ons uitsluitend, dat bij de verschillende organismen dezelfde basisprincipes worden toegepast.
Hetzelfde geldt voor het DNA: Dat de bouwplannen van alle organismen door middel van dezelfde genetische code geschreven zijn, is voor de hand liggend, omdat deze code voor elke vorm van leven optimaal voor gebruik is.
Problemen bij de duiding van overeenkomsten
De duiding van homologieën (overeenkomsten) als indicatie voor gemeenschappelijke afstamming is slechts mogelijk door een analogieredenering, die echter niet noodzakelijk is. Veel overeenkomsten zijn verklaarbaar vanuit de functie, zodat zij met betrekking tot evolutie geen aanvullende verklaring geeft maar een cirkelredenering is.(22)
Overeenkomsten als indicatie voor gemeenschappelijke afstamming kunnen aan de hand van proefondervindelijke gegevens niet eenduidig bepaald worden. In de regel worden zij pas als zodanig erkend, uitgaande van evolutionaire hypothesen bij de toepassing van het efficiëntie principe. Evolutie kan niet door overeenkomsten bewezen worden.
Tegenstrijdige stambomen
Veel homologe organen treft men aan bij organismen, die volgens hun (naar men zegt) afstammingsrelatie slechts zeer ver verwijderd met elkaar verwant kunnen zijn. Daarom zou een groot deel van de overeenkomsten evolutietheoretisch als parallelle ontwikkelingen gezien moeten worden, hetgeen aanzienlijke verklaringsproblemen geeft. Een algemene objectieve onderscheidingsmogelijkheid tussen overeenkomst en parallelontwikkeling bestaat er niet. Vaak verschijnen de overeenkomsten bij verschillende soorten en hogere groepen (taxa) als op zich staand onderdeel.
Volgroeide organen, orgaanopbouw, unieke ontwikkelingswegen van de eicel tot de geslachtsrijpe toestand en genen steunen vaak tegenstrijdige overeenkomstresultaten. Dit leidde tot een crisis in het overeenkomstconcept, aangezien meer en meer onduidelijk is geworden, hoe overeenkomsten als heenwijzing naar stamhistorische verwandschappen verklaard zouden worden.(23)
(22) Reinhard Junker, Ähnlichkeiten – Rudimente – Atavismen, Hänssler-Verlag, 2002, S. 18.
(23) Junker und Scherer, Evolution, ein kritisches Lehrbuch, Weyel, 2006, S. 167 – 190 und 301.
Bron
Uw woord is de waarheid (Joh, 17:17)
72 - Natuurlijke perfectie
72 - Natuurlijke perfectie.
Wanneer we naar de natuur kijken, dan zien we, dat geen enkel organisme of orgaan zich ergens half in opbouw bevindt, maar alles is perfect afgestemd op zijn plaats. Elk diertje vervult één of ander doel; elk kruid is wel ergens goed voor; er zijn geen incomplete ecosystemen; de meeste organismen leveren een bijdrage aan het welzijn van het hele ecosysteem (met uitzondering van de moderne mens). Dit alles wijst er op, dat het aardse leven afkomstig is van een intelligente Schepper.
Diep in hun hart weten veel mensen dat er geen toeval bestaat. Op de één of andere wijze vermoeden wij, dat over de zichtbare wereld een hogere Macht heerst, die ons en al het aardse omvat.(24) Dat er een God is, die onderscheid maakt tussen goed en slecht, tussen recht en onrecht.(25)
De Amerikaanse natuurkundige Arthur H. Compton (1892 – 1962) zei: „Voor mij begint het geloof met het onderkennen, dat een Hoogste Intelligentie het universum tot aanzijn riep en de mens schiep. Het valt me niet zwaar, dit te geloven, want het is onbetwistbaar, dat, waar een ontwerp is, ook intelligentie is. Een geordend, zich ontvouwend, universum getuigt van de waarheid van de geweldigste uitspraak, die ooit werd gedaan: In den beginne schiep God“.(26)
Leonardo da Vinci’s studies van de verhoudingen van het menselijk lichaam volgens Vitruvius
Leonado’s wereldberoemde pentekening van een volwassen man als twee-in-één figuur met uitgestrekte armen en benen, die in een vierkant en een cirkel zijn ingetekend (zie afbeelding op pag. 8), verduidelijkt de natuurlijke perfectie van de menselijke lichaamsbouw. Reeds het feit, dat veel mensen in een vierkant en een cirkel passen, is in hoge mate verbazingwekkend. Er steekt echter nog meer achter deze afbeelding...
...Kwadratuur van de cirkel
Pas aan het einde van de 20e eeuw kon de wiskundige Klaus Schröer aantonen, dat deze afbeelding de kwadratuur van de cirkel bevat. De proportie-studie volgens Vitruvius gekoppeld aan twee punten - de middelvingers op de loodrechte zijden van het vierkant, waardoor een denkbeeldige cirkelboog loopt - een cirkel met hetzelfde oppervlak als het vierkant. Tot dan toe had het kunsthistorisch en wiskundig onderzoek deze aangeduide cirkel simpelweg genegeerd.
De proportie-studie volgens Vitruvius toont een bouwplan van een, zowel effectief als mooi ontwerp, dat de kwadratuur van de cirkel benadert met passer en liniaal. Dit bouwplan is honderden jaren onbekend gebleven, dus door de mazen van de geschiedenis der wiskunde gevallen, wat vooral daarom kon gebeuren, omdat Leonardo de werkwijze op het blad met de dubbele figuur niet openlijk heeft verklaard, maar in plaats daarvan zinnebeeldig heeft aangeduid.(27)
De natuurlijke perfectie van het menselijk organisme wat betreft de vorm en de functionaliteit is overweldigend. Zijn wij mogelijk naar het beeld van de eeuwige, almachtige God geschapen, die zelf het begin en de oorsprong van alle dingen is?
(24) Paulus van Tarsus, de Bijbel, Romeinen 1:19–23.
(25) De Bijbel, Genesis 3:22.
(26) Arthur H. Compton, Rede vom 12. April 1936, Chicago Daily News.
(27) Klaus Schröer und Klaus Irle, Ich aber quadriere den Kreis…, Waxmann, 1998, S. 105 – 111.
Bron
Wanneer we naar de natuur kijken, dan zien we, dat geen enkel organisme of orgaan zich ergens half in opbouw bevindt, maar alles is perfect afgestemd op zijn plaats. Elk diertje vervult één of ander doel; elk kruid is wel ergens goed voor; er zijn geen incomplete ecosystemen; de meeste organismen leveren een bijdrage aan het welzijn van het hele ecosysteem (met uitzondering van de moderne mens). Dit alles wijst er op, dat het aardse leven afkomstig is van een intelligente Schepper.
Diep in hun hart weten veel mensen dat er geen toeval bestaat. Op de één of andere wijze vermoeden wij, dat over de zichtbare wereld een hogere Macht heerst, die ons en al het aardse omvat.(24) Dat er een God is, die onderscheid maakt tussen goed en slecht, tussen recht en onrecht.(25)
De Amerikaanse natuurkundige Arthur H. Compton (1892 – 1962) zei: „Voor mij begint het geloof met het onderkennen, dat een Hoogste Intelligentie het universum tot aanzijn riep en de mens schiep. Het valt me niet zwaar, dit te geloven, want het is onbetwistbaar, dat, waar een ontwerp is, ook intelligentie is. Een geordend, zich ontvouwend, universum getuigt van de waarheid van de geweldigste uitspraak, die ooit werd gedaan: In den beginne schiep God“.(26)
Leonardo da Vinci’s studies van de verhoudingen van het menselijk lichaam volgens Vitruvius
Leonado’s wereldberoemde pentekening van een volwassen man als twee-in-één figuur met uitgestrekte armen en benen, die in een vierkant en een cirkel zijn ingetekend (zie afbeelding op pag. 8), verduidelijkt de natuurlijke perfectie van de menselijke lichaamsbouw. Reeds het feit, dat veel mensen in een vierkant en een cirkel passen, is in hoge mate verbazingwekkend. Er steekt echter nog meer achter deze afbeelding...
...Kwadratuur van de cirkel
Pas aan het einde van de 20e eeuw kon de wiskundige Klaus Schröer aantonen, dat deze afbeelding de kwadratuur van de cirkel bevat. De proportie-studie volgens Vitruvius gekoppeld aan twee punten - de middelvingers op de loodrechte zijden van het vierkant, waardoor een denkbeeldige cirkelboog loopt - een cirkel met hetzelfde oppervlak als het vierkant. Tot dan toe had het kunsthistorisch en wiskundig onderzoek deze aangeduide cirkel simpelweg genegeerd.
De proportie-studie volgens Vitruvius toont een bouwplan van een, zowel effectief als mooi ontwerp, dat de kwadratuur van de cirkel benadert met passer en liniaal. Dit bouwplan is honderden jaren onbekend gebleven, dus door de mazen van de geschiedenis der wiskunde gevallen, wat vooral daarom kon gebeuren, omdat Leonardo de werkwijze op het blad met de dubbele figuur niet openlijk heeft verklaard, maar in plaats daarvan zinnebeeldig heeft aangeduid.(27)
De natuurlijke perfectie van het menselijk organisme wat betreft de vorm en de functionaliteit is overweldigend. Zijn wij mogelijk naar het beeld van de eeuwige, almachtige God geschapen, die zelf het begin en de oorsprong van alle dingen is?
(24) Paulus van Tarsus, de Bijbel, Romeinen 1:19–23.
(25) De Bijbel, Genesis 3:22.
(26) Arthur H. Compton, Rede vom 12. April 1936, Chicago Daily News.
(27) Klaus Schröer und Klaus Irle, Ich aber quadriere den Kreis…, Waxmann, 1998, S. 105 – 111.
Bron
Uw woord is de waarheid (Joh, 17:17)
73 - Teleologie en planmatigheid
73 - Teleologie en planmatigheid.
De ontelbare kosmische en biologische structuren die wij tegenwoordig waarnemen, zouden volgens veel wetenschappers ontstaan zijn door puur toeval. Dit dogma is in tegenspraak met de doelgerichtheid (teleologie) en planmatigheid, die in de gehele natuur is te herkennen. Indien de natuur daadwerkelijk door zuiver toevallige processen zou zijn ontstaan, dan zou er geen teleologie herkenbaar mogen zijn.
De meeste voorstanders van de evolutie willen het ontstaan van het leven uitsluitend uit de materie en de natuurwetten verklaren. Volgens deze opvatting zou er in de natuur geen teleologie mogen bestaan. In dit verband erkent de politicoloog en bioloog Robert Wesson: „De enige vraag waarover de moderne schrijvers eensgezind zijn, is dat aanpassing (door mutatie/selectie) niet teleologisch is”.(28)
Deze eensgezindheid kan vanuit de gemeenschappelijke materialistische benadering van de wetenschappers verklaard worden. Maar hoe kan de evolutionist Aldous Huxley de evolutie als een „doelgericht (!), in de tijd onomkeerbaar proces“ beschrijven,(29) als juist die doelgerichtheid ontkend wordt?
De nobelprijswinnaar Jacques Monod moest toegeven, dat „de hoeksteen van de wetenschappelijk methode het postulaat van de objectiviteit van de natuur is […] Het postulaat van de objectiviteit is essentieel voor de wetenschap [...] Juist die objectiviteit verplicht ons het teleonomisch karakter van de organismen te erkennen, toe te geven, dat zij in haar structuren en prestaties een plan volgen. Het centrale probleem in de biologie wordt veroorzaakt door deze tegenstrijdigheid”.(30)
In een materialistische wereldbeschouwing is deze tegenstrijdigheid niet te vermijden. Het postulaat van een volledige doelloosheid valt nauwelijks te verdedigen bij het logisch overdenken van de concrete werkelijkheid in de natuur.(31)
(28) Robert Wesson, Beyond Natural Selection, Cambrige/Mass. 1991, Deutschsprachige Ausgabe Artemis & Winkler, München, S. 31.
(29) Johannes Grün, Die Schöpfung, ein göttlicher Plan, S. 509.
(30) Jacques Monod, Le Hasard et la Nécessité, Paris, 1970, p. 37f.
(31) Phillip E. Johnson, Darwin im Kreuzverhör, CLV Bielefeld, 2003, S. 145. (oorspr. tiel „Darwin on Trial“)
Bron
De ontelbare kosmische en biologische structuren die wij tegenwoordig waarnemen, zouden volgens veel wetenschappers ontstaan zijn door puur toeval. Dit dogma is in tegenspraak met de doelgerichtheid (teleologie) en planmatigheid, die in de gehele natuur is te herkennen. Indien de natuur daadwerkelijk door zuiver toevallige processen zou zijn ontstaan, dan zou er geen teleologie herkenbaar mogen zijn.
De meeste voorstanders van de evolutie willen het ontstaan van het leven uitsluitend uit de materie en de natuurwetten verklaren. Volgens deze opvatting zou er in de natuur geen teleologie mogen bestaan. In dit verband erkent de politicoloog en bioloog Robert Wesson: „De enige vraag waarover de moderne schrijvers eensgezind zijn, is dat aanpassing (door mutatie/selectie) niet teleologisch is”.(28)
Deze eensgezindheid kan vanuit de gemeenschappelijke materialistische benadering van de wetenschappers verklaard worden. Maar hoe kan de evolutionist Aldous Huxley de evolutie als een „doelgericht (!), in de tijd onomkeerbaar proces“ beschrijven,(29) als juist die doelgerichtheid ontkend wordt?
De nobelprijswinnaar Jacques Monod moest toegeven, dat „de hoeksteen van de wetenschappelijk methode het postulaat van de objectiviteit van de natuur is […] Het postulaat van de objectiviteit is essentieel voor de wetenschap [...] Juist die objectiviteit verplicht ons het teleonomisch karakter van de organismen te erkennen, toe te geven, dat zij in haar structuren en prestaties een plan volgen. Het centrale probleem in de biologie wordt veroorzaakt door deze tegenstrijdigheid”.(30)
In een materialistische wereldbeschouwing is deze tegenstrijdigheid niet te vermijden. Het postulaat van een volledige doelloosheid valt nauwelijks te verdedigen bij het logisch overdenken van de concrete werkelijkheid in de natuur.(31)
(28) Robert Wesson, Beyond Natural Selection, Cambrige/Mass. 1991, Deutschsprachige Ausgabe Artemis & Winkler, München, S. 31.
(29) Johannes Grün, Die Schöpfung, ein göttlicher Plan, S. 509.
(30) Jacques Monod, Le Hasard et la Nécessité, Paris, 1970, p. 37f.
(31) Phillip E. Johnson, Darwin im Kreuzverhör, CLV Bielefeld, 2003, S. 145. (oorspr. tiel „Darwin on Trial“)
Bron
Uw woord is de waarheid (Joh, 17:17)
74 - Zin des levens
74 - Zin des levens.
De vraag naar de zin van het leven kan vanuit de evolutietheorie niet worden beantwoord. In tegendeel, vanuit de naturalistische zienswijze mag deze vraag zelfs helemaal niet gesteld worden. De evolutionist Richard Dawkins schrijft dat „het universum, dat wij zien, [...] geen ordening, geen zin, geen goed en geen kwaad bezit, echter niets dan nutteloze onverschilligheid“.(32) Het naturalisme, dat een Schepper van het leven uitsluit, kan de vraag naar de zin van het leven niet beantwoorden.
De woorden van Richard Dawkins, volgens welke het universum niets als nutteloze onverschilligheid toont, zijn geenszins boosaardig of een uitdrukking van verbittering, maar de onontkoombare conclusie als men consequent doordenkt volgens de evolutietheorie. Wenden wij ons echter van het toeval af naar plan en zin, dan kunnen wij ons als deel van een groot kosmisch plan zien, waarbij wij ons terecht mogen afvragen, wat de zin van ons leven is.
De wetenschappelijke onderzoeksmethode staat neutraal tegenover de zinvraag. Zij maakt het ons mogelijk om subjectieve meningen en wereldbeschouwelijke invloeden zoveel mogelijk uit te sluiten. Aangezien veel evolutionisten een zin achter het ontstaan van het leven ontkennen en verruilen voor een wonderen werkend toeval, nemen zij indirect toch een standpunt in. Om die reden mogen zij, strikt genomen, niet van een natuurwetenschappelijke theorie spreken.
Volgens de evolutiebioloog William B. Provine volgt uit het moderne inzicht van de evolutie, dat er geen zin des levens bestaat.(33)
Ook de nobelprijswinnaar Jacques Monod spreekt duidelijke taal, wanneer hij schrijft, dat de mens uit zijn droom zal ontwaken en zijn totale verlatenheid en absolute vreemdheid zal erkennen, om te weten, dat hij een plaats als een zigeuner aan de rand van het universum heeft.(34) Het is echter ook mogelijk, dat Jacques Monod op een dag ontwaken zal, en erkennen dat het leven zeer wel zin heeft, omdat het van een zingevende Schepper afstamt.
(32) Richard Dawkins, A Scientist’s Case Against God, Science, Aug. 1997, p. 892.
(33) Spektrum der Wissenschaft, NaturWissenschafter und Religion in Amerika, Larson /Witham, November 1999, S. 74.
(34) J. Monod, Zufall und Notwendigkeit, 1977, S. 151.
Bron
De vraag naar de zin van het leven kan vanuit de evolutietheorie niet worden beantwoord. In tegendeel, vanuit de naturalistische zienswijze mag deze vraag zelfs helemaal niet gesteld worden. De evolutionist Richard Dawkins schrijft dat „het universum, dat wij zien, [...] geen ordening, geen zin, geen goed en geen kwaad bezit, echter niets dan nutteloze onverschilligheid“.(32) Het naturalisme, dat een Schepper van het leven uitsluit, kan de vraag naar de zin van het leven niet beantwoorden.
De woorden van Richard Dawkins, volgens welke het universum niets als nutteloze onverschilligheid toont, zijn geenszins boosaardig of een uitdrukking van verbittering, maar de onontkoombare conclusie als men consequent doordenkt volgens de evolutietheorie. Wenden wij ons echter van het toeval af naar plan en zin, dan kunnen wij ons als deel van een groot kosmisch plan zien, waarbij wij ons terecht mogen afvragen, wat de zin van ons leven is.
De wetenschappelijke onderzoeksmethode staat neutraal tegenover de zinvraag. Zij maakt het ons mogelijk om subjectieve meningen en wereldbeschouwelijke invloeden zoveel mogelijk uit te sluiten. Aangezien veel evolutionisten een zin achter het ontstaan van het leven ontkennen en verruilen voor een wonderen werkend toeval, nemen zij indirect toch een standpunt in. Om die reden mogen zij, strikt genomen, niet van een natuurwetenschappelijke theorie spreken.
Volgens de evolutiebioloog William B. Provine volgt uit het moderne inzicht van de evolutie, dat er geen zin des levens bestaat.(33)
Ook de nobelprijswinnaar Jacques Monod spreekt duidelijke taal, wanneer hij schrijft, dat de mens uit zijn droom zal ontwaken en zijn totale verlatenheid en absolute vreemdheid zal erkennen, om te weten, dat hij een plaats als een zigeuner aan de rand van het universum heeft.(34) Het is echter ook mogelijk, dat Jacques Monod op een dag ontwaken zal, en erkennen dat het leven zeer wel zin heeft, omdat het van een zingevende Schepper afstamt.
(32) Richard Dawkins, A Scientist’s Case Against God, Science, Aug. 1997, p. 892.
(33) Spektrum der Wissenschaft, NaturWissenschafter und Religion in Amerika, Larson /Witham, November 1999, S. 74.
(34) J. Monod, Zufall und Notwendigkeit, 1977, S. 151.
Bron
Uw woord is de waarheid (Joh, 17:17)
75 - Ondoelmatige schoonheid
75 - Ondoelmatige schoonheid.
De in de natuur voorkomende ondoelmatige schoonheid is een wezenlijk kenmerk van een intelligente schepping. Het naturalistisch beginsel faalt, wanneer het er om gaat, het ontstaan van doelloze schoonheid te verklaren. De natuurlijke selectie zou uitsluitend gunstig zijn voor doelmatige mutaties, die op één of andere wijze een overlevingsvoordeel met zich meebrengen. Schoonheid zou evolutietheoretisch noch begunstigd noch geselecteerd worden.
Er zijn dieren en planten, die (naar menselijke maatstaven) onuitsprekelijk mooi zijn en die ten opzichte van hun onopvallende en simpel ogende soortgenoten geen voordeel schijnen te hebben. Charles Darwin schreef in zijn boek „Het ontstaan van de soorten“, dat het voor zijn theorie een zware tegenslag zou zijn, indien veel organische structuren werkelijk „slechts vanwege de schoonheid aanwezig zouden zijn, om de toeschouwer te verheugen“.(35) Eenvoudig maar mooi te zijn, brengt de evolutie geen voordeel. Hiervan was Darwin zich bewust.
Vanzelfsprekend kan een groot deel van de schoonheid in de natuur met het voortplantingsgedrag van organismen in verband worden gebracht. Maar in veel gevallen schijnt zij inderdaad ondoelmatig te zijn.
Structuren, de schijnbaar „slechts vanwege de schoonheid” voorhanden zijn
Veel bloemen zouden in de verste verte niet zo mooi gevormd hoeven zijn, zoals wij ze kennen. Om de juiste bijen en andere insecten aan te trekken, zou het in de meeste gevallen voldoende zijn, bloembladen met de juiste kleuren te produceren. Tenslotte hebben bijen geen ogen, zoals wij mensen ze hebben. De schoonheid van de meeste bloemen (in het bijzonder orchideeën) schijnt inderdaad ondoelmatig te zijn.
De indrukwekkende pauwenstaart met zijn onnodige pracht of de wonderschone patronen en kleuren op vlindervleugels zijn waarschijnlijk niet doelmatig. Zij kunnen zelfs nadelig zijn.
De Aeolidia slakjes zijn klein. Slechts met een sterke loep kan men hun details waarnemen. Deze slakken tonen verfijnde patronen in levendige kleuren - hoewel zij zelf slechts heel eenvoudige ogen bezitten, waarmee zij geen beelden kunnen waarnemen. De bioloog Adolf Portmann schrijft daarover: „Men ziet bij deze kleurige slakken, evenals in ontelbare andere gevallen, gecompliceerde ontwerpen voor optische structuren, die met geen enkel optisch orgaan in verband gebracht kunnen worden en toch in kleur en vorm gebouwd schijnen als om gezien te worden“.(36)
Ondoelmatige schoonheid impliceert een nadenkende, allesomvattende intelligentie, die niet slechts op ontwerp en doelmatigheid let, maar ook oog heeft voor het leven als geheel, en daarbij ook op harmonie en zelfs schoonheid bedacht is.
(35) Digitale Bibliothek Band 2: Philosophie. Charles Darwin, „Die Entstehung der Arten“, S. 423.
(36) Adolf Portmann, Meerestiere und ihre Geheimnisse, Reinhardt-Verlag, Basel, 1958, S. 73.
Bron
De in de natuur voorkomende ondoelmatige schoonheid is een wezenlijk kenmerk van een intelligente schepping. Het naturalistisch beginsel faalt, wanneer het er om gaat, het ontstaan van doelloze schoonheid te verklaren. De natuurlijke selectie zou uitsluitend gunstig zijn voor doelmatige mutaties, die op één of andere wijze een overlevingsvoordeel met zich meebrengen. Schoonheid zou evolutietheoretisch noch begunstigd noch geselecteerd worden.
Er zijn dieren en planten, die (naar menselijke maatstaven) onuitsprekelijk mooi zijn en die ten opzichte van hun onopvallende en simpel ogende soortgenoten geen voordeel schijnen te hebben. Charles Darwin schreef in zijn boek „Het ontstaan van de soorten“, dat het voor zijn theorie een zware tegenslag zou zijn, indien veel organische structuren werkelijk „slechts vanwege de schoonheid aanwezig zouden zijn, om de toeschouwer te verheugen“.(35) Eenvoudig maar mooi te zijn, brengt de evolutie geen voordeel. Hiervan was Darwin zich bewust.
Vanzelfsprekend kan een groot deel van de schoonheid in de natuur met het voortplantingsgedrag van organismen in verband worden gebracht. Maar in veel gevallen schijnt zij inderdaad ondoelmatig te zijn.
Structuren, de schijnbaar „slechts vanwege de schoonheid” voorhanden zijn
Veel bloemen zouden in de verste verte niet zo mooi gevormd hoeven zijn, zoals wij ze kennen. Om de juiste bijen en andere insecten aan te trekken, zou het in de meeste gevallen voldoende zijn, bloembladen met de juiste kleuren te produceren. Tenslotte hebben bijen geen ogen, zoals wij mensen ze hebben. De schoonheid van de meeste bloemen (in het bijzonder orchideeën) schijnt inderdaad ondoelmatig te zijn.
De indrukwekkende pauwenstaart met zijn onnodige pracht of de wonderschone patronen en kleuren op vlindervleugels zijn waarschijnlijk niet doelmatig. Zij kunnen zelfs nadelig zijn.
De Aeolidia slakjes zijn klein. Slechts met een sterke loep kan men hun details waarnemen. Deze slakken tonen verfijnde patronen in levendige kleuren - hoewel zij zelf slechts heel eenvoudige ogen bezitten, waarmee zij geen beelden kunnen waarnemen. De bioloog Adolf Portmann schrijft daarover: „Men ziet bij deze kleurige slakken, evenals in ontelbare andere gevallen, gecompliceerde ontwerpen voor optische structuren, die met geen enkel optisch orgaan in verband gebracht kunnen worden en toch in kleur en vorm gebouwd schijnen als om gezien te worden“.(36)
Ondoelmatige schoonheid impliceert een nadenkende, allesomvattende intelligentie, die niet slechts op ontwerp en doelmatigheid let, maar ook oog heeft voor het leven als geheel, en daarbij ook op harmonie en zelfs schoonheid bedacht is.
(35) Digitale Bibliothek Band 2: Philosophie. Charles Darwin, „Die Entstehung der Arten“, S. 423.
(36) Adolf Portmann, Meerestiere und ihre Geheimnisse, Reinhardt-Verlag, Basel, 1958, S. 73.
Bron
Uw woord is de waarheid (Joh, 17:17)